De stadsbus rijdt richting station. Het is zonnig, de passagiers en buschauffeur zijn goedgehumeurd. Voor mij zitten twee keurige dames, zoals Maastricht er zoveel heeft. Deftige kleding, dure maar niet te opzichtig sieraden, het haar kakelvers gekapt en geverfd. Make-up, uiteraard, maar niet teveel. De dames praten over koetjes en kalfjes.
De bus stopt bij de Wilhelminasingel de laatste halte voor het station. Op een bankje bij de bushalte zit een luid zingende man met baard. De baard is niet volgens de laatste hipstertrends geknipt maar piekt en kroest alle kanten op. Om de man heen staan wat plastic tassen op de grond. Zijn kleding heeft al een tijdje geen wasmachine van binnen gezien.
De dames stokken in hun gesprek over het weer en de kleinkinderen en kijken elkaar aan. Twee paar wenkbrauwen gaan omhoog en een van de dames laat een flauw glimlachje zien.
‘Ach ja…’ De andere dame vult aan:
‘Ja.. Vroeger zaten die in een tehuis en werd ervoor gezorgd. Tegenwoordig wonen ze gewoon op straat.’
De man zingt onverstoorbaar door. De zon schijnt vandaag.