Vandaag start de Week van de Eenzaamheid.
Eind augustus. Een nazomeravond in een al wat oudere nieuwbouwwijk waar nooit iets gebeurt.
Een wijntje in de achtertuin, kaarsjes aan, knabbeltjes binnen handbereik en nog fijn gezelschap ook.
In de verte klinkt een sirene. En nog een en nog een en nog een. Allemaal komen ze steeds dichterbij, om uiteindelijk vlak achter de schutting van de achtertuin te stoppen. Politie en ambulance, beiden met meerdere wagens.
Al snel klinkt geroezemoes van buren en ook ik kan de verleiding niet weerstaan. Voordeur uit, hoek om. Een tiental mensen, sommigen met honden want het is het tijdstip van de laatste wandeling, staat luid met elkaar te fluisteren. Agenten en verpleegkundigen lopen het huis in en uit. Het huis waar dit jaar nieuwe struikjes tussen het grijze grind geplant werden, omdat de buxusmot vorig jaar alles had kaalgevreten. De plantjes staan net als hun voorgangers keurig in het gelid, de naamkaartjes hangen er nog aan.
De mensen die er wonen ken ik alleen van zien en dat gebeurde zelden: hij liep af en toe in of uit maar haar zag ik hooguit eens per jaar even in de voortuin. Vorig jaar, toen de buxussen er nog stonden heb ik me nog een paar dagen verbaasd over het onderhoud van die tuin. Er werden witte lakens tussen de buxusstruikjes gelegd, over het grijze grind heen.
Vervolgens werden de struikjes minutieus geknipt. Niet in hysterische figuratieve vormen, gewoon rond. Egaal vooral: geen takje priemde nog buiten de lijntjes. De tegenstelling met de groene chaos om mijn eigen huis heen, kon nauwelijks groter zijn.
Als ik langsreed, deed ik net of ik niets zag. Ik wist me er domweg geen raad mee. Andersom was dat misschien net zo.
Nu stond ik ook op veilige afstand, tussen andere omwonenden, te kijken naar het onheilspellende tafereel voor het huis. Er werd razendsnel afzetlint geplaatst en de speculaties kwamen vlot op gang. Van wat ik zo hoorde, kende niemand de mensen beter dan ik ze kende.
Er was sprake van een dode en een zwaargewonde, werd gezegd. Hoe kon dat? Wat was er gebeurd?
Een paar dagen eerder was er kennelijk weer iemand ontsnapt uit de nabijgelegen GGZ-instelling. Zou die binnengedrongen zijn en…? Er werd ter plekke van alles verzonnen.
Ik zag twee mensen achter het afzetlint elkaar vasthouden en huilen. Op dat moment besefte ik: ‘Dit is veel te privé’, en ging terug naar binnen.
Een dag later vertelde het plaatselijke dagblad de ware toedracht van het verhaal. In het huis woonde een ouder echtpaar. Zij leed aan dementie, hij zorgde voor haar. Hij stierf plotseling (in zijn slaap?). Zij begreep het niet en bleef dagenlang naast hem zitten (zonder eten of drinken?). Buiten, op straat en in alle huizen om hen heen, ging het leven intussen gewoon door. De kinderen van het echtpaar sloegen alarm toen de stilte en onbereikbaarheid te lang duurden. Niet lang daarna kwamen de sirenes. Het echtpaar werd uit huis gehaald, hij naar het mortuarium en zij naar het ziekenhuis. Het slaapkamerraam werd op de kiepstand gezet.
Ineens kon ik me voorstellen dat die superstrakke tuin een reden had, waarom de ramen altijd dicht waren en de man soms zo nors keek. Zo bekeek ik wel meer vanuit een ander perspectief. Dat had ik eerder moeten doen.
Het is nu oktober. Het huis is uiterlijk onveranderd, de kaartjes zitten nog steeds aan de struikjes. Er loopt nu helemaal nooit meer iemand in of uit. En het slaapkamerraam aan de voorkant van het huis staat nog altijd op de kiepstand.
Elke keer als ik er langs rijd zie ik in mijn verbeelding achter dat raam die vrouw zitten naast haar overleden man en laat mijn bevattingsvermogen mij in de steek.