Interview Lex ter Braak

Lex ter Braak, directeur Jan van Eyck Academie: “niet iedereen hoeft alle kunst te begrijpen”

door Hanneke van Dongen

De afgelopen jaren is er veel gebeurd bij de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Met de komst van Lex ter Braak als directeur veranderde de post-academische kunstinstelling van een hoogdrempelig en gesloten bastion naar een open instituut waarin ruimte werd gemaakt voor publiek met interesse in diverse kunstdisciplines, onder andere door het organiseren van tentoonstellingen en vrij toegankelijke lezingen.

Daarnaast kan iedereen op een doordeweekse dag even binnen lopen voor een lunch of kop koffie in de gemeenschappelijke ruimte waar de prettige, vanzelfsprekend ontspannen sfeer heerst die hoort bij plekken die zichzelf niets te bewijzen hebben. Benieuwd naar de achtergrond van deze grote ommezwaai maakte ZwartGoud een afspraak met de directeur.

Lex ter Braak ontvangt me hartelijk in zijn werkruimte; een ruim en licht vertrek waarin niet meer staat dan nodig is en dat meer de sfeer heeft van een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte dan een persoonlijk kantoor. De directeur van de Jan van Eyck Academie straalt een kalme zelfverzekerdheid uit. Zijn manier van praten bevestigt deze eerste indruk: bevlogen en integer, gelijkwaardig en zonder ondoordachte oordelen.



Wat was de motivatie om met de Jan van Eyck Academie zo’n ommezwaai van binnen naar buiten te maken?

“Allereerst is de Jan van Eyck natuurlijk een schatkamer. Er gebeurt hier in de studio’s ontzettend veel van een hoogwaardige kwaliteit en waarom zou je die rijkdom, die schat voor jezelf willen houden? Verder is dit gebouw zo groot dat het bijna immoreel lijkt om het geen onderdeel te laten zijn van de gemeenschap. Dan wordt het een berg stenen waar mensen zich in het voorbijgaan aan ergeren. Bovendien: stel dat je uit Mexico of Beijing hierheen komt, van een miljoenenstad naar het kleine Maastricht en je zit dan opgesloten met alleen de andere deelnemers en medewerkers, zonder contact met interessante mensen buiten het instituut… hoe leuk is je leven dan?”



Een paar jaar geleden werd vanuit de politiek de frontale aanval ingezet op kunst en cultuur, met enorme bezuinigingen tot gevolg. Wat hebben deze bezuinigingen voor de JvE betekend?

“De Jan van Eyck leek even in zijn bestaan bedreigd maar ontsprong de dans. Het sparen van de postacademische instellingen had in eerste instantie een tijdelijk karakter: in 2016 zou er alsnog een zwaard vallen. Afgelopen zomer heeft minister Jet Bussemaker deze dreiging teruggedraaid. Maar dit wil niet zeggen dat het de Jan van Eyck financieel voor de wind gaat, al is de beeldende kunst er vergeleken met bijvoorbeeld de podiumkunsten nog redelijk vanaf gekomen.“

“Voor de Jan van Eyck betekenden de bezuinigingen concreet dat we van 24 naar 10 fte gingen, terwijl we al volop bezig waren een scala aan activiteiten voor publiek te organiseren. Dubbel zoveel werk, met ongeveer de helft aan medewerkers. Zij hebben de afgelopen jaren naast hun betaalde uren op vrijwillige basis overgewerkt om de ingeslagen koers van openheid voort te kunnen zetten. Zonder die belangeloze inzet hadden we alle openbare activiteiten niet kunnen realiseren. We genereren inmiddels eigen inkomsten maar subsidie blijft onmisbaar; de medewerkers zullen op een gegeven moment toch echt weer betaald moeten worden voor al hun uren en een postacademische instelling voor kunst, vormgeving en literatuur heeft nu eenmaal andere doelen dan een commerciële instelling.”



Voor jou is het belang van kunstinstellingen vanzelfsprekend, maar voor veel mensen blijft het toch lastig kunst te accepteren als een belangrijk onderdeel van de maatschappij. Hoe denk jij dat dat komt?

“Het begint al bij de vermeende legitimatievraag. In de politiek werd door een handvol mensen geroepen dat de kunsten zichzelf moesten verantwoorden, er zou te weinig aandacht voor het publiek zijn. Terwijl op dat moment de kunstenaars allang bezig waren het publieke domein te veroveren. De mening van die paar mensen werd tot werkelijkheid verheven en vanuit die ‘found truth’ werd vervolgens beleid ontwikkeld. Kunst werd teruggebracht tot een cijfermatig verhaal, ook met het krampachtige idee dat van daaruit de legitimatievraag zou verdwijnen. Dat beleid leidde tot de teloorgang van de enorme rijkdom aan kunst en cultuur in Nederland. Het ergste leed lijkt inmiddels geleden, maar de schade is enorm. Vooral in de uitvoerende kunsten zijn de plekken waar nieuw talent zich kon ontwikkelen uitgeroeid, de gevolgen daarvan zijn niet zomaar hersteld.”

Een van de stokpaardjes was dat kunst te elitair zou zijn, wat vind je daar van?

“De suggestie dat kunst elitair zou zijn, berust op een vreemde aanname. Elite staat gelijk aan een homogene bovenlaag die de touwtjes in handen heeft. Dat zou in onze samenleving de politiek, de banken en de bedrijven zijn. Maar die zijn over het algemeen helemaal niet geïnteresseerd in avant-garde kunst. De eerste verzamelaars van vernieuwende kunst komen uit alle sociale geledingen. Een mooi voorbeeld is dat van de New Yorkse postbeambte en zijn vrouw (Herbert en Dorothy Vogel, red.), die een enorme verzameling aanlegden die inmiddels miljoenen waard is, puur op passie en gevoel en door direct met de kunstenaars in contact te staan. Er is een kleine groep mensen die ontvankelijk is voor nieuwe signalen en daar zou je het eigenlijk over moeten hebben. Het bedrijfsleven heeft de mond vol over innovatie, in dat licht is het vreemd dat vernieuwende inzichten in de kunsten niet als zodanig gewaardeerd worden.”

“Anderzijds is het natuurlijk niet vanzelfsprekend om een leven in het teken van de kunst te leiden. Niet iedereen hoeft alle kunst te begrijpen. Als ik een cd-speler koop hoef ik ook niet te weten hoe dat ding ontwikkeld is en hoe het precies werkt: ik wil dat apparaat gewoon neerzetten, inschakelen en muziek luisteren. Ik heb er alle vertrouwen in dat de maker van die cd-speler zijn vak verstaat: daar hoef ik me niet mee bezig te houden. Dat vertrouwen verdient de kunst ook. Het nare van het hele kunstdebat is dat dit het zicht ontneemt op wat kunst nu eigenlijk behelst: het signaleren van ontwikkelingen in de samenleving, het vooruitlopen op die ontwikkelingen en het ontwikkelen van het vrije denken, inspelend op een continu veranderende wereld.”



Even weg van dat ingewikkelde debat. Wat zou je doen als je van een rijke weldoener carte blanche zou krijgen en helemaal geen rekening hoefde te houden met financiën of andere praktische bezwaren?

“Allereerst zou ik alle medewerkers betalen voor de uren die zij werkelijk werken. Verder zijn we bezig met de ontwikkeling van het Jac. P. Thijsse Lab. In dit Lab zal landschapsarchitectuur ondergebracht worden, waarmee we bijvoorbeeld kunnen inhaken op stedenbouwkundige ontwikkelingen in Maastricht. En ik zou erg graag een kas in de tuin van de Jan van Eyck zetten, om aan de slag te gaan met innovatieve manieren van verantwoord kweken. Voor al die dingen bij elkaar zou ik op jaarbasis genoeg hebben aan €175.000 extra. Meer hoef ik ook niet, ik ben er geen voorstander van om meer geld dan nodig te hebben. Met €175.000 extra kunnen we alles doen wat we belangrijk vinden en dat zou prachtig zijn.’

(gepubliceerd op ZwartGoud d.d. 28 december 2015)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *