Boek: ‘Motivatie’ van Dan Ariely, isbn 9789492493866, Maven Publishing
In het nieuwste boek van Dan Ariely wordt helder uitgelegd hoe eenvoudig het kan zijn om werknemers of studenten enthousiast te krijgen en te houden. Vooral voor leidinggevenden die ooit geleerd hebben dat bonussen bijdragen aan een positief werkklimaat, zal dit boek een eye-opener zijn. Aan de hand van -soms zeer persoonlijke- ervaringen en wetenschappelijk onderbouwde voorbeelden neemt Ariely je mee op zijn zoektocht.
De hoofdvraag is: ‘Wat drijft de mens?’ Wat maakt het verschil tussen iemand die het hoogstnodige doet in zijn werk en iemand die lachend aan paar stappen extra zet en daar niet eens extra voor betaald hoeft te worden? De valkuil van boeken als deze is het risico dat zij ingezet zullen worden als bezuinigingsmaatregel. De tips die Ariely geeft, kosten namelijk niet veel geld en leveren wel een hoop op. Het enige dat nodig is voor het uitvoeren van die tips, is dat leidinggevenden zich gaan gedragen als liefhebbende ouders. Als je kind iets geknutseld heeft bijvoorbeeld, gooi je het werkje niet achteloos naast je neer. Ook haal je het niet voor de ogen van het kind uit elkaar. Je beloont de peuter met een welgemeend compliment en zet het ding op de piano.
Ariely bedoelt niet dat je werknemers moet behandelen als peuters, maar wijst er met de vergelijking wel effectief op dat de mens bedraad is om iets zinnigs te willen doen, bij voorkeur op een manier waar we ook anderen mee van dienst zijn. Vervolgens vertelt Ariely dat we in het diepst van ons wezen toch liefst allemaal op een of andere (symbolische) manier onsterfelijk willen zijn. We willen iets nalaten. Erkenning op een immateriële manier kan volgens Ariely bijdragen aan het tot bloei laten komen van die diepe innerlijke drijfveer. Zo wordt de potentiële valkuil een brug: leidinggevenden zijn natuurlijk evengoed mensen die graag erkenning krijgen en iets ‘goeds’ willen nalaten.
Het boek leest vlot en blijft -ondanks de soms zware kost- luchtig en relativerend. Aanrader voor iedereen die zichzelf en anderen wil helpen het beste uit zichzelf te halen op de werkvloer.
Soms kun je een boek cadeau krijgen, op voorwaarde dat je er een recensie over schrijft en deze online plaatst bij AKO, Bol.com etc. Deze keer de nieuwste van Joris Luyendijk: ‘HOOP’ (Maken Publishing). Voor de online-recensie op andere platforms kortte ik de recensie wat in, hier de lange versie.
Honderd mensen vertellen in dit boek -meestal vanuit hun eigen vakgebied- over wat hen hoop geeft.
Opvallend is dat de meesten van hen hun hoop baseren op de mogelijkheden -meestal binnen hun eigen vakgebied- om de mensheid langer dan nu nog haalbaar lijkt op aarde te houden. Wetenschappers, grote bedrijven en ja, ook kunstenaars voelen kennelijk de verantwoordelijkheid om de mensheid in leven te houden. Wetenschappers doen dit door concrete onderzoeken naar het uitroeien van dodelijke ziektes, grote bedrijven door het zorgen voor een aangename levensstandaard voor iedereen en kunstenaars door het creëren van muziek of beelden waardoor mensen zich eventjes minder eenzaam voelen en meer met elkaar gaan communiceren. Daar helpt de vierde grote partij bij: de techbedrijven die de laatste jaren druk doende zijn alles en iedereen aan elkaar te knopen.
Dat komt goed uit, want nagenoeg elke specialist in ‘Hoop’ praat toch vooral vanaf zijn of haar eigen eilandje. Dat is niet erg: voor diepgang heb je nu eenmaal een beetje tunnelvisie nodig. Zonder focus kun je nergens in uitblinken, behalve in lanterfanten. Niemand in ‘Hoop’ vindt lanterfanten een goed idee, al propageert Bas van der Veldt verveling als ultieme verlichting. Van der Veldt is CEO van AFAS Software. Zijn hoop, dat we allemaal onze mobieltjes eens laten liggen en ‘verticaal gaan luieren’, klinkt bijna als een spijtbetuiging. Tegelijkertijd vertelt deze CEO dat al die technologieën er juist voor zullen zorgen dat we meer tijd zullen hebben om (liefst samen met anderen) te luieren.
Het wringt wel vaker tijdens het lezen van de honderd beschouwingen in dit boek: natuurlijk zijn zonnepanelen heel erg goed (denk ik, of heb ik me dat laten aanpraten?), het verslag van Roebyem Anders klinkt desondanks als het verhaal van een goeroe of reclameman. Maar is dat persé verdacht?
Door het boek heen sijpelt overigens een nauwelijks expliciet benoemd probleem van deze tijd: de westerse mens is van zijn geloof gevallen. En zonder dat houvast, is het voor velen lastig koers te houden. De markt is daar ooit handig op in gesprongen en maakte van de dolende westerse mens een vakkundig bestuurde consument, met alle gevolgen van dien. Die gevolgen moeten nu -en rap een beetje- worden teruggedraaid. Het probleem van de markt is dan ook ‘de mensen’ meekrijgen en overtuigen van de noodzaak om het roer fors om te gooien, zonder diezelfde mensen het gevoel te geven dat ze genaaid worden en weer moeten inleveren wat ze nog maar zo kort geleden tot hun beschikking kregen.
Er wordt kortom gezocht naar een nieuwe niet-materiële zingeving (naast de verdienmodellen) en het sleutelwoord lijkt te zijn: communicatie. Samenwerking, contact. En daar ligt meteen de gemiste kans van deze verzameling hoopvolle verhalen. Hoe leerzaam ook (ik weet nu meer over zonnepanelen, techbedrijven, dataverzameling en bultruggen dan voor ik dit boek las), dit boek is geschreven door mensen die vertrouwen hebben in succes. Die succes gevonden hebben. Op welk gebied dan ook. Dat geeft mij hoop: achter de schermen wordt door knappe koppen met focus keihard gewerkt aan het keren van het tij. Maar ik mis het verhaal van een dakloze, een vluchteling in Moria, een asielzoeker in een AZC, een bijstandsmoeder, een ouder persoon in een zorginstelling.. Wat geeft hen hoop? Zijn zij geïnteresseerd in de nieuwste technologieën om menselijk DNA te lezen? Hebben zij een boodschap aan het verdwijnen van insecten? Of minder opvallend: wat te denken van de overgrote meerderheid van de westerse bevolking die niet meer kan rondkomen van een fulltime baan en steeds bozer wordt? Gaat deze grote groep mensen dit boek lezen en daarna aan zelfreflectie doen zodat alles toch nog goedkomt? Ik denk het niet. Die groep mensen heeft wel wat anders aan het hoofd: daar moet toch echt eerst wat minder ongelijkwaardig mee omgesprongen worden door degenen die het om wat voor reden dan ook beter getroffen hebben qua status en inkomen. En dan heb ik het alleen nog maar over de westerse mensen.
Zoals Micha Wertheim zeer terecht aanhaalt: ‘Oplossingen zijn het probleem niet.’
In 2006 schreef David Lynch Catching The Big Fish, onlangs kwam bij Ten Have de vertaling uit. Maken de teksten van Lynch net zoveel indruk als zijn (film)beelden?
Maandenlang was in het Bonnefantenmuseum een overzichtstentoonstelling te zien van het beeldende werk van David Lynch. Schetsen, foto’s en vooral veel mixed media. In nagenoeg al het werk was de onheilspellende sfeer van de films van Lynch terug te zien, al schoten bijvoorbeeld de enorme werken in barokke, gouden lijsten in de grote bovenzaal wel flink door naar theatrale decorstukken.
Het werk oogde vaak meer als een 3D-brainstorm voor zijn filmische ideeën, dan autonome beeldende kunst. Maar daar zat bijna niemand mee: de tentoonstelling werd door ongeveer 70.000 mensen bezocht, Lynch werd bij een veel breder publiek bekend en de beelden gaven een intieme blik in zijn werkwijze.
Wie bij het lezen van Hoe Vang Je De Grote Vis? op een vergelijkbare manier hoopt te kunnen genieten van de binnenkant van het brein van Lynch, komt bedrogen uit. Aan de vertaling ligt het niet: het origineel is in Nederlands omgezet zonder het taalgebruik van David Lynch aan te passen. Dat is logisch en waarschijnlijk ook zoals Lynch gewild heeft. Eén keer gaf hij bij een film de eindmontage uit handen. Het resultaat was Dune waarvan hij in het boek zegt: “Als je doet waarin je gelooft en een teleurstelling te verwerken krijgt is dat moeilijk, maar het gaat niet ten koste van je zelfrespect. Maar als dat niet zo is, is het alsof je twee keer doodgaat.“
Steeds een onderwerp, vaak een filmtitel, gevolgd door de boodschap van David Lynch. In die boodschap zit meteen het grootste probleem. In het boek staan enkele zinvolle uitspraken over hoe creatieve processen werken. Vooral voor niet-kunstenaars (of heel jonge, beginnende kunstenaars), best verhelderend misschien. Verder veel open deuren: het hoofdstuk Slaap begint met de zin: “Slaap is heel belangrijk.” De rest van de pagina gaat al snel naar waar de meeste hoofdstukken steeds weer op uitdraaien: meditatie. De laatste alinea van Eindmontage over het fiasco van Dune, eindigt als volgt: “Dit is wat ik ermee wil zeggen: als je mediteert, komt het geluk van binnenuit en komt zoiets minder hard aan. Dan kun je zulke tegenslagen overleven en ze doorstaan. Maar velen zijn eraan onderdoor gegaan. Ze hebben daarna nooit meer een film gemaakt.”
We nemen maar aan dat Lynch met “eraan onderdoor gegaan” de tegenslagen bedoelt en niet de meditatie. Lynch is geen prater of schrijver. Het kost soms wat moeite om bij de inhoud te blijven, al struikelend over hobbels in de vorm.
Voor je nu denkt dat een beetje yoga, mindfulness of zomaar een willekeurige vorm van meditatie je leven draaglijker zal maken: vergeet dat maar. David Lynch laat er geen twijfel over bestaan: alleen een Transcendente Meditatie voldoet. Alle andere ontspanningstechnieken zijn leuk en aardig, maar kunnen je nooit in de wezenlijke diepte brengen (daar waar de Grote Vissen zitten, aldus Lynch) waar Alles samenkomt en waar Echte Vrede heerst. Oh, en van waaruit Echte Vrede ook verspreid kan worden over de hele wereld. Om dit doel te bereiken zet Lynch zich actief in voor het opzetten van scholen waar kinderen van jongs af aan leren transcenderen. Om de haverklap uitleggen hoe TM hem gebracht heeft waar hij nu is, hoort daar kennelijk bij.
Volgens Lynch is Transcendente Meditatie “een eenvoudige, gemakkelijke en moeiteloze techniek, die ieder mens in staat stelt om naar binnen te gaan subtielere niveaus van de geest en het verstand te ervaren, en die oceaan van zuiver bewustzijn te betreden, het Verenigd Veld – het Zelf.”
Toe maar. Wat Lynch zijdelings (vanuit zijn eigen inwijding) vertelt, is dat je de techniek alleen maar kunt “ontvangen” door een ceremonie waarbij je een persoonlijke mantra krijgt ingefluisterd, met de mededeling dat je deze nooit aan iemand anders mag verklappen. In het hele boek wordt nergens ook maar een tip van de sluier opgelicht over hoe je thuis kunt beginnen met deze -aldus Lynch- voor iedereen heilzame bezigheid. TM krijg je niet zomaar: daar moet je wel wat voor doen. En betalen natuurlijk. De geheimhouding die er kennelijk bij hoort, samen met de toon van “de enige echte manier om gelukkig en evenwichtig te worden”, geeft een wat sektarisch bijsmaakje.
Net als de ergernis het dreigt te winnen van de nieuwsgierigheid, volgt meestal toch weer een leuke anekdote waardoor al lezend het grootste talent van Lynch duidelijk wordt: hij heeft een enorme gave om ogenschijnlijke toevalligheden of zelfs tegenvallers te herkennen als wegwijzers of ingrediënten voor zijn werk. Een groot deel van zijn films (b)lijkt van toevalligheden aan elkaar te hangen en iedereen die meewerkt aan een film, kan al dan niet bewust plots een forse bijdrage leveren aan het eindproduct. Lynch is beslist niet star: hij begint met ruwe omlijningen en laat binnen die lijnen een film ontstaan vanuit actie-reactie van alles en iedereen op de set.
Dat is heel mooi. En door het boek heen staan behalve leuke weetjes over ‘the making of..’ heus goede raadgevingen van een behoorlijk gearriveerd kunstenaar. Maar wie fan is van Lynch en niet aan transcendente meditatie doet, zal zich misschien toch bij elke frustrerende tegenslag afvragen of ‘ie de boot gemist heeft door zich niet ritueel te laten inwijden in die geheimzinnige vaardigheid.
Uiteindelijk is het boek van Lynch net als zijn films: er wordt veel meer aangestipt dan uitgediept. Maar waar zijn films veel ruimte laten voor eigen interpretatie, is het boek een tunnel die steeds smaller wordt richting één oplossing voor alle problemen: transcendente meditatie. Zelfs de interviews met Ringo Starr en Paul McCartney zijn een gortdroge registratie van hun ervaringen met TM, uitsluitend bedoeld om de zendingsmissie van het boek kracht bij te zetten. Het taalgebruik in de interviews schrijven we maar toe aan Lynch zelf. Dat, of Ringo en Paul waren knetterstoned en/of stomdronken toen ze met Lynch spraken.
Lynch maakt geweldige films. Zoals vrijwel alle succesvolle kunstenaars, heeft hij een omgeving gecreëerd die voor hem het beste werkt om zijn werk te doen. Maar hoe interessant het ook kan zijn om te leren hoe kunstenaars met vallen en opstaan hun weg geplaveid hebben, zelfs als er een persoonlijke geloofsovertuiging bij hoort: zodra het verhaal dogmatisch wordt, verdwijnt alle open ruimte en schiet de missie zijn doel volstrekt voorbij.
David Lynch – Hoe Vang Je De Grote Vis? (Uitgeverij Ten Have 2019)
“Alles is trilling.” “Het is begonnen toen ik een augurk op aluminiumfolie schilderde”. Zomaar twee uitspraken van twee studenten, uit de mooi vormgegeven catalogus met als titel: Hier Zouden Rozen Moeten Staan. De catalogus staat behalve met afbeeldingen, vol met mooie citaten en eigen teksten, een fraai naslagwerk voor ná de tentoonstelling. En die tentoonstelling is een preview van de eindexamen-expositie aan de Mafad, afkorting voor Maastricht Academy Of Fine Arts And Design, (kunstacademie, autonome afdeling).
Divers, heel divers. Dat is de eerste indruk van de dertien afgestudeerde kunstenaars lichting 2019. Na een tweede rondje en een paar gesprekken valt op hoe autonoom en tegelijk communicatief iedereen is en ook: zelfbewust zonder egotripperij.
Dit zijn eerste indrukken en het gaat natuurlijk om het werk zelf, maar bij autonome kunst ontstaat dat werk toch eerst en vooral vanuit de maker. De makers van dit jaar lijken unaniem besloten te hebben de maatschappelijke protestkunst te rug toe te keren. Gelukkig betekent dit niet dat teruggegrepen wordt op ‘mooie’ kunst, al is er veel moois te zien, horen, ruiken en proeven.
Voor het eerst in jaren lijkt er een balans gevonden tussen (de eigen plaats in) deze maatschappij en een verlangen vanuit én samen met die maatschappij vooruit te kijken. Er wordt volop geregistreerd, geïnterpreteerd en geëxperimenteerd, maar nergens met een opgestoken vingertje.
De interpretatie begint deze keer bij het Stuersgebouw zelf: de plattegrond van de tentoonstelling is een kopie van de originele bestektekeningen en door het hele gebouw heen zijn door Laura Hogeweg deuren weggehaald of opengezet, gaten in muren gezaagd, of voorzetwanden verwijderd. Het oude gebouw komt hier en daar ongeschonden tevoorschijn, van vergeeld behang tot de bijzondere achterwand van een haard. Dit kijkje ‘onder de huid’ van dit fraaie pand alleen al is meer dan de moeite waard.
Bij het werk van Annemarie Caenen krijgt de bezoeker een concrete uitnodiging met spelinstructies: Hoe ga je om met kunst? Vanuit een luie stoel krijg je beelden voorgeschoteld terwijl je mag proeven van een aantal chocolaatjes met verrassende inhoud. Welke associaties heb je bij de smaken die je proeft? Hoe rijmen die associaties met de filmpjes die je intussen bekijkt?
En wat is er met het meestal lege en troosteloze binnenplein van het Stuersgebouw gebeurd? Er staan grote gevlochten bogen met klimplanten, om de eenzame boom is een forse border gemaakt die vol groen staat. In de aangrenzende ruimte (normaliter het theorielokaal) ligt een grote cirkel van schapenwol, maar binnen toe vervlochten. Aan de rand van de cirkel hangt een jas van een oude deken, lichtgeel met lichtgroen. Zo’n deken die als je ‘m voelt, meteen een tijdreisje oplevert, met kriebels en al. Aan de muur een enorme print van een verontruste mail van de ‘Projectleider Locatiediensten’, die erop aandringt dat dat schaap op de binnenplaats die dag toch écht verdwenen moet zijn. Vera Gotwalt vertelt lachend dat haar project inderdaad “een beetje uit de hand gelopen is”. Er is nog volop discussie over de tijdelijkheid van haar Binnentuin van Kairos, niet iedereen wil dat al dat mooie groen na de expositie weer verdwijnt, zeker nu het volop aan het groeien en bloeien is. Gotwalt straalt een enorm enthousiasme uit als ze vertelt over haar werk, maar houdt het inhoudelijk liever summier: “Als ik teveel vertel, maak ik het zo plat. Ik heb het hele jaar gesprekken gehad over mijn keuzes en de betekenis van die keuzes, nu is het wat het is en laat ik de kijker liever zelf ervaren dan dat ik alles invul.”
Intussen begint een performance van Kim Gromoll. Gromoll is zelf nergens te zien, het publiek wordt naar een lege ruimte geleid. Het enige dat in die ruimte opvalt, is een strak rond gat in het plafond, ongeveer 15 centimeter in doorsnee.
Plots dwarrelt uit dat gat een veertje. En nog één. En een paar tegelijk. Er volgt een hele serie veertjes en veren, steeds in groepjes van een andere kleur, vorm en grootte. Het resultaat is even poëtisch als humoristisch: na een paar zacht zwevende rode donsjes suizen plots een paar flinke zwarte veren met de schacht naar beneden bijna als pijlen naar de grond. Andere veertjes komen dan weer als in een tekenfilm traag schommelend naar beneden: prachtig en fascinerend.
Er zijn meer performances: Nowah Kater (van hem is de uitspraak “Alles is trilling”) heeft twee geluidsinstallaties gebouwd waarmee hij hypnotiserende abstracte symfonieën maakt. In de grote zaal beneden worden oordopjes bijgeleverd, uit de grote pvc-buizen komt dan ook een behoorlijk geweld aan suizen, hard zoemen, donker fluiten en andere niet te definiëren geluiden die samen evengoed een harmonieus geheel vormen. Een uurtje later, boven in een kleine ruimte, zijn oordopjes overbodig. Schoenen uit, op een kussentje zitten en luisteren (met het verzoek na afloop niet te applaudisseren, omdat dat wat heftig kan zijn). Iedereen ontspant en soest gaandeweg een beetje weg op bijna spirituele klanken uit zelfgebouwde machines. De sessie eindigt met een -zo klinkt het althans- enórme regenbui: daarna blijft het zeker een minuut muisstil, tot Nowah Kater zachtjes “Dankjewel” zegt. Kater maakte voor in de catalogus een serie geluiden die met een paar telefoons af te spelen zijn: via een QR-code kom je bij een fragment op YouTube. Als een paar mensen een fragment aanklikken, kunnen zij samen spelen met de geluiden.
Naast de ruimte van Nowah zwemmen twee vissen, een oranje en een zwarte, in een aquarium dat is omgetoverd tot een kleurige badkamer, met alles erop en eraan. Er is zelfs een piepklein beeldscherm in de ruimte, waarop een film te zien is.. van een aquarium. Lijkt het nou maar zo, of blijft de oranje vis zo nu en dan even voor de spiegel in de badkamer hangen om naar zichzelf te kijken? Lola Safari vertelt over de tegenstrijdigheden van het leven als millennial. Hoe kan het dat we allemaal zo ongelukkig zijn terwijl we alles hebben wat ons hartje begeert? Zijn we dan allemaal toch teveel verwend en over het paard getild door onze ouders die ons allemaal uniek, geweldig en onbegrensd getalenteerd vonden? In haar werk zocht ze lang naar een manier om belangrijke maatschappelijke thema’s aan te snijden maar uiteindelijk is ze daar van teruggekomen: “Ik breng liever een vrolijke noot en wat lucht en kleur in alle zwaarte om mij heen.” In de video-installatie, in de ruimte naast de utopische vissenkom, laat Lola Safari haar gedachten hardop horen. Er zijn beelden, begeleid door teksten die ze in de loop der tijd als losse zinnen opschreef. De uitspraken geven een mooi beeld van hoe de wereld er voor veel millenials uitziet.
Er is nog meer, veel meer. Teveel beschrijven zou jammer zijn van de ervaring voor wie nog gaat kijken: de tentoonstelling is nog tot en met zondag 7 juli te zien: eindexamen-expositie Maastricht Academy Of Fine Arts And Design.
En neem vooral even rustig de tijd voor het kleine kijkgat in de muur van de entreehal. Doe dit bij voorkeur bij vertrek, als je door alle andere indrukken wat zachter en opener bent dan toen je na een drukke dag binnenkwam.
Afgelopen dinsdag mocht ik vanuit Marres weer met een aantal leerlingen aan de slag voor Toon je Talent. In een week of vijf wordt vanuit ‘niets’, een gezamenlijk werk gemaakt met de hele klas, in dit geval twee keer een tweede klas VMBO. Experiment en eigen inbreng staan daarbij voorop. Het mooie daarvan is dat wij als docenten en kunstenaars niet veel meer zicht hebben op het proces dan de leerlingen: we hebben zelf ook niet het flauwste benul wat het eindresultaat na die weken zal zijn. Geheel tegen wat ze gewend zijn, leren de leerlingen door trial and error ergens heen te gaan, zonder zijpaadjes te schuwen. Niet het standaard: ‘Kwartje erin – Kwatta-reep eruit’, geen vastomlijnde opdracht. Enkele kaders en.. gaan.
Docenten en kunstenaars overleggen tussendoor en stellen waar nodig het stramien bij, flexibiliteit is geen pré maar een voorwaarde. Komende week komt het hele spul naar Marres, middenin de lessencyclus. Tussen de sculpturen van Sander Breure en Witte van Hulzen gaan we op zoek naar verdieping van de tot nu toe opgedane inspiratie. Deze leerlingen hebben tot nu toe weinig ervaring opgedaan in het bekijken/beleven van kunst, dat zit nu eenmaal niet heel standaard in het (Nederlandse) schoolsysteem ingebakken. De tentoonstelling The Floor is Lava is heel wat anders dan wat de meeste mensen -laat staan onervaren jongeren- verwachten als ze aan ‘kunst’ en ’tentoonstelling’ denken.
Het werken als educatief medewerker bij een kunstinstelling zal alleen om die reden nooit saai of routineus worden. Ik heb geen flauw idee hoe de jongeren zullen reageren bij het lopen over de in huis gebouwde daken, of boven tussen de betonnen en keramieken ‘acteurs’ in een verhaal dat hen ongetwijfeld wel zal aanspreken. Mijn voornaamste taak is zorgen dat deze leerlingen zich voldoende op hun gemak voelen om hun aangeleerde weerstand opzij te zetten en open te staan voor waar ze in worden meegenomen.
Ik verheug me en vind het heel spannend. Dat Sander en Witte gisteren bij de preview zelfs de volwassenen waarschuwden voorzichtig te zijn omdat de beelden om kunnen vallen, speelt daar ook wel een beetje in mee… :S
Maandagavond is normaliter niet het moment om volle zalen te trekken. Dat bedacht de Muziekgieterij kennelijk ook, toen Whispering Sons in de kleine zaal geboekt werd als act voor ‘Transformer’. Op dat moment was nog niet bekend hoe deze band een vlucht zou nemen. Hitlijsten werden bestormd, De Effenaar werd uitverkocht, de ticketverkoop voor de muziekgieterij bleef staan op: ‘4 euro, kaarten aan de kassa (geen voorverkoop)’.
14 januari, iets na achten, werd in de lange rij duidelijk dat niet iedereen binnen zou kunnen die avond. Veel fans kregen tegen half negen te horen dat er geen plaats meer was. Onder die fans waren heel wat Belgen die speciaal de grens over waren gekomen om hun band voor zo’n spotprijsje te kunnen horen, maar ook mensen die in 2016 bij Bruis al kennis hadden gemaakt met Whispering Sons.
Voor degenen die wél op tijd in de rij stonden voor een kaartje, werd de avond een bijzondere mengeling van vijftigers en twintigers: jeugdsentiment samen met ambitieuze hoop in donkere tijden. Geluidstechnisch niet perfect voor degenen die noodgedwongen meer naast dan voor de band stonden; de kleine zaal heeft een ondiepe opstelling waarbij het publiek meer in de breedte dan in de lengte voor het podium staat. Aan de zijkanten van de zaal en het podium gaan nogal wat nuances in met name de hoge tonen verloren, al is er inmiddels wel een en ander verbeterd aan de geluidskwaliteit.
Hoe dan ook: het maakte de beleving er niet minder op. Voor oude rotten haalde de wat ondermaatse entourage misschien zelfs extra herinneringen boven. Zoals in de jaren tachtig, toen er ook het een en ander aan de hand was op gebied van economie en milieu en (vooral) scheve machtsverhoudingen, lijkt ook nu het klimaat perfect voor donkere wave-muziek. Donker vanwege de vaak duistere toonzetting en de even lage als warme stem van Fenne Kuppens, maar door de ogenschijnlijke zwaarte klinkt ook een verfrissend tegengeluid. Dwars door de diepten van nummers als ‘Got a light’ en ‘No Time’, klinkt in bijvoorbeeld ‘Insights’ de ambitie om het nu écht anders te gaan doen, zoals destijds Joy Division, Cocteau Twins en Siouxsie and the Banshees ons in hun muziek ook lieten horen.
Whispering Sons brengt oude New Wave in een heel nieuwe jas. In de Muziekgieterij een wat erg krappe jas, maar met de knoopjes open zat die jas als gegoten.
…. voor een ijsje. Het kan, tot en met 10 februari bij Marres. Kunstenaar Pavel Balta (Moldavië, 1993) staat met een ijscokar in de huidige tentoonstelling ‘Currents #6, Good Intentions.’
Aan de wand achter zijn ijscokar zijn van onder tot boven planken bevestigd met gaten erin, meterslange houders voor tientallen ijscohoorns. Gemaakt in keramiek; de tentoonstelling duurt te lang voor temperatuurgevoelige ijsjes. Pavel maakte elk ijsje zelf, gevuld met symboliek uit zijn cultuur en invloeden van het kapitalisme van de westerse cultuur die hij recentelijk leerde kennen. Eén van de dingen die Pavel opviel toen hij in Hasselt de kunstacademie ging volgen, was het -vanuit zijn perspectief- verbijsterende gemak waarmee westerse mensen hun integriteit opzij schoven om iets ‘gratis’ te krijgen. Het consumentarisme, de koopjesgekte, de hebberigheid.
Vanuit zijn meer conservatieve en christelijke thuisland, werd het verschil tussen daar en hier de basis voor de performance ‘Ice Cream Man’. Wat nu als je niet een prijs op de kunstwerken plakt, maar de mensen een contract laat tekenen waarbij ze in plaats van euro’s, hun ziel aan de kunstenaar overmaken in ruil voor een uniek, exclusief, handgemaakt keramieken ijsje?
Je mag ook nog zelf kiezen voor welk ijsje je graag je ziel inlevert. Echt: zet je handtekening op het contract (in tweevoud) en een minuut later loop je met een klein kunstwerkje naar buiten*. Voor nul euro. En toch.. Zou jij het doen? Is het zo luchtig? En waarom dan wel of niet? Ik hoop niet dat de ouders me het kwalijk zullen nemen, maar de stagiairs die ik vandaag begeleidde, hebben allemaal een ijsje mee naar huis genomen. Pavel hebbe hun ziel. Alles voor de kunsten, nietwaar?
In Currents #6, Good Intentions, wordt vanuit het perspectief van zeventien net afgestudeerde kunstenaars uit alle windrichtingen en achtergronden, gekeken naar de wereld waar we nu, in 2019, in leven.
Nasrin Tork (Iran, 1989) verbaast zich over hoe we hier in speciaalzaken peperdure kastanjepuree kopen, terwijl we de kastanjes waar die puree van gemaakt wordt, massaal voorbij lopen als ze voor het oprapen op de grond liggen in parken, langs wegen en in bossen. Nimrod Karmi (Israel, 1987) reageert op het werk van zijn beroemde vader, architect van o.a. het parlementsgebouw in Israël, met op het eerste oog kinderlijk aandoende tekeningen en zijn eigen amorfe en met glittters overstrooide vormen van zijn idee van Israël. Dit werk is slechts door twee wanden zonder deuren gescheiden van het werk van Susanne Khalil Yusef (Palestina, 1984), waarin onder anderen een in Tilburg handgemaakt tapijt te zien is. Dit tapijt is een geknoopte replica van Harpy, een drone die gebruikt wordt door het Israëlische leger. Het leger waar Nimrod Karmi drie jaar verplicht aan deelnam.
‘Currents#6, Good Intentions’, geeft de bezoeker een crash-course in de wereld van de ‘jeugd van tegenwoordig’. Globalisering, veranderende normen en waarden door internet en het versplinteren van religieus houvast, maar ook het westerse koloniale verleden en andere weggemoffelde delen van de geschiedenis worden aangeraakt en aangekaart.
De drie jonge curatoren, Marian Cousijn, Anne Ruygt en Bertan Selim, hebben aan de hand van beeldende kunst een heel groot deel van de wereld anno 2019 samen weten te brengen in Marres.
Een dikke aanrader voor iedereen die er wel aan aan toe is de gevestigde orde eens van andere kanten te gaan bekijken.
*Het ‘gratis’ ijsje is alleen verkrijgbaar als de Ice Cream Man zelf aanwezig is. Laatste kans is 10 februari! Informeer voor exacte tijden bij de balie van Marres.
Wat hebben de bidsprinkhaangaasvlieg, Marions vluchtloze mot en de bochelcicade met elkaar gemeen? Net als de andere insecten in Microsculpture zijn het allemaal modellen. Daarnaast hebben ze allen de combinatie van een fascinerend uiterlijk en een goed verhaal. Tot 21 april 2019 hangen in het Natuurhistorisch Museum in Maastricht metershoge foto’s van insecten, microscopisch gefotografeerd met minutieuze belichting en scherpstelling. Het resultaat is zonder meer indrukwekkend. Tijdens de preview wordt fotograaf Levon Biss door bioloog Roy Erkens geïnterviewd over zijn werk.
Praten over fotografische technieken wordt al snel een wedstrijdje vérpissen: wie heeft de duurste camera, het meest lichtechte objectief, de beste skills bij nabewerking? Zo niet Levon Biss, die zonder valse bescheidenheid met beheerste passie praat over zijn monnikenwerk. Biss maakt gebruik van een zelfgebouwde installatie die precies doet wat hij wil: per klein deel van een millimeter een segment zoals een pootje, een oog of een voelspriet van een insect fotograferen met een microscopische lens. Elk lichaamsdeeltje wordt apart belicht, per fractie van een millimeter gefotografeerd en per klik handmatig scherpgesteld.
De kenners weten wat een hels karwei dat is met een minimale scherptediepte die nu eenmaal hoort bij macro-fotografie. De vele duizenden foto’s die hij zo van een enkel insect maakt, bevatten allemaal maar een klein perfect scherp gebied. Al die strookjes scherp beeld worden vervolgens digitaal aan elkaar gepuzzeld, waarna een retouche volgt om de ettelijke strookjes foto mooi in elkaar over te laten vloeien. Al met al is het vastleggen van een enkel insect een klus van vier weken. En dan zijn er nog de insecten die ‘het’ uiteindelijk niet blijken te hebben, in de eindmontage. De duizenden bestanden verdwijnen dan zonder pardon in de prullenbak. Levon Biss doet geen concessies.
Biss was jaren sportfotograaf, tot de verveling toesloeg. Een andere plek, wisselende poppetjes, maar steeds vaker vergelijkbare momenten en bewegingen: het werd tijd voor wat anders. Dat werd de samenwerking met een entomoloog van de universiteit van Oxford. De universiteit heeft een enorme collectie insecten, Biss begon ze te fotograferen met zijn zelfgebouwde installatie. De samenwerking bleek een succes, uiteindelijk mocht Biss zelfs een kever mee naar huis nemen die door Alfred Russel Wallace geconserveerd en door collega Charles Darwin gelabeld was. Biss vervoerde het gedroogde diertje in een doosje op zijn motor. En bracht het onbeschadigd terug, nadat hij het digitaal vereeuwigd had met zijn microscopische fotografietechniek.
Of Biss nooit overwogen heeft zijn foto’s met ‘echte’ apparatuur te maken, in plaats van met zijn zelfgebouwde installatie? Biss lacht. Ooit kreeg hij van Zeiss een peperdure installatie in bruikleen. De kwaliteit bleek “nowhere near” zijn eigengemaakte opstelling. Biss is een nerd op fotografisch gebied, zoveel is duidelijk. Het resultaat van dit streven naar technische perfectie, samen met de fascinatie voor insecten, levert wonderschone werken op waarbij ongekende details zichtbaar worden. De details waren eerder wel zichtbaar onder microscopen, maar niet eerder weren insecten van boven tot onder, van links naar rechts, in één geheel zo haarscherp en gedetailleerd in beeld gebracht.
Erkens vraagt Biss waar hij een foto zou willen hangen als hij mocht kiezen: waar dan ook ter wereld en op elk gewenst formaat. Na even nadenken: “Buckingham Palace, een meter of negen groot.” En welk insect zou hij daar dan willen hangen? “Een kakkerlak.”
Biss maakt zich – net als de wetenschappers waarmee hij werkt – zorgen over het wereldwijd snel slinken van de aantallen insecten. Maakt hij de foto’s met een missie? Biss laat er geen misverstand over bestaan: hij fotografeert de insecten puur, enkel en alleen omdat hij dat wil, voor zijn eigen plezier. Maar al is het niet zijn directe bedoeling: hij hoopt wel dat zijn werk zal bijdragen aan bewustwording. Biss: “Ik ben normaal. Ik maak dingen die ik mooi vind, dus is er een gerede kans dat meer mensen mijn werk mooi vinden.” De foto’s zijn meer dan “mooi”. Ze zijn overweldigend. Gaat dat zien.
Microsculpture, The Insect Photography Of Levon Biss (Natuurhistorisch Museum Maastricht t/m 21 april 2019)
Een kille, miezerige avond in Maastricht: binnen in de AINSI is het warm maar leeg. Er staat geen rij bij de kassa en ook bij aanvang blijkt de zaal nog niet half gevuld. Is de AINSI toch te ver van het centrum? Is er zo weinig publiciteit geweest? We zitten klaar voor Onbezongen – Het Politieke Beest Onthuld.
De titel van de nieuwste voorstelling van theatergezelschap SKaGeN (België) spreekt niet direct tot de verbeelding van de gemiddelde theaterbezoeker die juist even wég wil van wat het 8-uur journaal en de krant dagelijks aan ellendig politiek geleuter te bieden hebben.
De UitAgenda van Maastricht omschrijft de voorstelling als volgt: ‘Onbezongengaat over de homo politicus die in zijn ontembare drang naar macht en meer zichzelf uiteindelijk vernietigt. Of hoe het genie van de politicus uiteindelijk ook zijn ondergang betekent. Auteur Vincent Stuer kon als partijwoordvoerder, kabinetslid op Buitenlandse Zaken en bij de Europese Commissie, en als speechwriter van toppolitici doordringen tot diep in de weefsels van de politiek. Hij kreeg de kans macht en machthebbers van nabij te bestuderen.’
Bent u al geneigd om gapend door te klikken? Dat zou jammer zijn. De voorstelling speelt de komende tijd nog en ik zou u van harte willen aanraden erheen te gaan.
Valentijn Dhaenens (bekend van De Helaasheid Der Dingen) speelt -met in de achtergrond een coachende commentaarstem- een kleine anderhalf uur solo zonder ook maar een moment te vervelen. De gebakken politieke lucht wordt ongezouten geserveerd, in een decor vol technische verrassingen. Een acteur speelt dat hij speelt dat hij een oprechte politicus is én een liefhebbende vader en echtgenoot én een gepassioneerde minnaar. Een mens zou aan minder krakend ten onder gaan.
Valentijn Dhaenens is onvermoeibaar en leidt zijn personage vakkundig naar de afgrond. De teksten waarmee hij dat doet zijn sterk en vaak hilarisch. Om politiek mag gerust gelachen worden, dat wordt al snel duidelijk en geeft gedurende de avond welkome lucht aan de moedeloos makende kost die we dagelijks moeten verteren. Een politicus zien en horen op televisie zal nooit meer hetzelfde zijn.
SkaGeN – Onbezongen (Ainsi, Maastricht 22 november 2017).
Meer voorstellingen in o.a. Hasselt, Utrecht en Amsterdam. Zie de website van SKaGeN voor de speellijst.
De bloemenzee bij de ingang van de TEFAF is overdadig als altijd. De wetenschap dat al die pracht herhaaldelijk ververst wordt gedurende TEFAF wringt een beetje. Bloemen die thuis nog een week in de vaas zouden staan, gaan zonder pardon de kliko in voor ze zelfs maar kunnen neigen naar verleppen. Vanitas mag alleen in de kunstwerken getoond worden, niet in het decor van de prestigieuze kunstbeurs.
Om van de werken op de TEFAF te kunnen genieten, vaak werken die niet eerder openbaar getoond werden, is het zaak morele bezwaren tegen exorbitante luxe even uit te schakelen. Want laten we eerlijk zijn: wie gaat er nu naar de TEFAF enkel en alleen voor de kunst? De bloemen, de deftige mensen in dure kleren, de oude en nieuwe rijken; TEFAF is een totaalplaatje van kijken en bekeken worden en kosten noch moeite worden gespaard, zowel door de organisatie en standhouders als door hun publiek.
ZwartGoud besluit dit jaar eens uit de comfortzone van de moderne kunst te gaan en slaat rechtsaf, richting antiek en juwelen. Alle kleuren van de regenboog komen glinsterend uit de vitrinekasten van de eerste stand. Epoque Fine Jewels is een gerenommeerde zaak in antieke juwelen en edelstenen. Al snel blijkt de eigenares, Patricia de Wit, veel meer te zijn dan een juwelier.
Tefaf 2017 (foto Hanneke van Dongen)
Kunstwetenschapper, edelsteenkundige en diamantexpert De Wit heeft het druk op de laatste dag van de TEFAF, het spijt haar dat ze niet meer tijd heeft om te vertellen over de plaats van de edelsmeedkunst in de kunstgeschiedenis. Ze wijst op het pronkstuk van de zaak: een Art Nouveau corsageketting, gemaakt door Georges Fouquet en Alphonse Mucha. Mucha was een Tsjechisch grafisch ontwerper, die bekend werd om de manier waarop hij de Art Nouveau vormgaf. Fouquet, in zijn tijd een van de meest beroemde juweliers in Parijs, ging een nauwe samenwerking aan met Mucha waarbij de nadruk kwam te liggen op het ontwerp als concept. Het materiaal werd niet meer gekozen vanwege de marktwaarde maar vanwege de esthetische bijdrage aan het geheel. De samenwerking tussen Mucha en Fouquet resulteerde onder anderen in de corsageketting, ontworpen voor de wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs.
In de stand van H. Blairman and Sons LTD staat Martin Levy, vertegenwoordiger van de vierde generatie van de in 1884 gestarte familiezaak in kunst en antiek uit de achttiende en negentiende eeuw. De combinatie van stijlperiodes is verrassend: een stoel met ambachtelijk gedraaide poten uit de Arts & Crafts periode staat naast een stoel in de strakke stijl van Mackintosh. Tegen een wand een negentiende-eeuwse Franse tafel, daarboven een schilderij waarop een vrouw een lange rij mensen onthaalt. Martin Levy: “Dat schilderij hangt daar niet voor niets. Het staat symbool voor de gastvrijheid van Engeland, lang geleden. Alle volkeren worden met open armen ontvangen. It is my secret political statement, it’s an anti-Brexit painting.”
Levy vertelt verder over hoe de keuze voor de meubelen en kunst die hij verkoopt evenzeer bepaald wordt door intuïtie als door het al dan niet perfect passen in een bepaalde periode of stijl. Dat is te zien: op het eerste gezicht doet de mix van verschillende stijlen aan als de bonte verzameling in een kringloopwinkel, zij het in een heel dure en gestileerde variant. Maar elk stuk ademt hetzelfde uit: vakmanschap en authenticiteit. De andere stands zijn wat minder gevarieerd maar ook daar komen verschillende tijden en culturen bij elkaar alsof er nooit oceanen, oorlogen of andere obstakels waren.
Al die stijlen en periodes, uit verschillende landen, in de tijd van Brexit, Trump en Erdogan. Is er een taak weggelegd voor de kunsthandelaren op dit gebied? Levy: “Yes, of course arts are important for the world. Arts are pro-globalization.”
Gallo Fine Art, Tefaf 2017 (foto Hanneke van Dongen)
In de stand van Gallo Fine Art geeft een praktisch belichtingsprobleem een nieuwe betekenis aan een antiek werk. Een keramieken lijst van ruim een meter doorsnee, bestaande uit losse delen met bloemen, fruit en dieren, wordt van binnenuit verlicht met hemelsblauwe leds. De plaatsing van de leds geeft een weerschijn die wolken op de muur maakt, zodat de lijst lijkt te verwijzen naar trompe-l’oeuils zoals in plafondschilderingen van kathedralen. Matia Casati: “We hingen de lijst eerst zonder meer op, maar dat werkte niet vanwege de belichting die we voor andere werken nodig hadden. Er vielen vervelende schaduwen op en naast de lijst. We hebben vanalles geprobeerd tot we besloten een paar stappen verder te gaan en het werk zodanig te belichten dat er geen afleiding meer mogelijk was van omringend licht.” De oplossing met moderne LED-verlichting is een gewaagde manier om antiek te presenteren. Matia Casati besluit: “If you don’t have problems, you don’t get creative.”