Artikel KipVis voor BBK Magazine

KipVis, eigenzinnig en autonoom kunstenaarsinitiatief in Vlissingen, in is in de loop der jaren uitgegroeid tot een begrip. Momenteel zijn er plannen voor een bijzondere doorstart. BBK spreekt met Leon Riekwell. Riekwell, werkte 32 jaar als directeur Buro Beeldende Kunst (BuroBK) voor de gemeente Vlissingen, is kunstenaar, intermediair tussen professionele kunstenaars-vormgevers en opdrachtgevers en heeft zelfs kortstondig in de politiek gezeten. Nu hij een atelier bij KipVis heeft, zet hij zich naast zijn eigen werk in voor het behoud van dit kunstenaarsinitiatief. 

Hoe is KipVis ontstaan?

‘In 2005 waren er op Walcheren, in het plaatsje Sint Laurens, drie kunstenaars met een ambitieus plan. Machteld van der Wijst, Liesbeth Labeur en Caroline Passenier wilden jonge kunstenaars een betaalbare plek bieden om hun werk te exposeren, als aanvulling op het reguliere aanbod zoals dat van MAS (Middelburgse Atelier Stichting), dat voor beginnende kunstenaars te kostbaar was. Er werd gestart in een leeg pand, de voormalige VéGé winkel, de naam kwam voort uit de letters van de postcode van Sint Laurens: KV. 

In 2007 verhuisde KipVis naar een bijgebouw van de voormalige kazerne in Middelburg. De huur is daar op antikraakbasis, er is ruimte genoeg om ook vaste atelierruimtes ter beschikking te stellen. Dit levert wel een conflictsituatie op met MAS, vanwege de lagere huurprijzen bij KipVis. 

In 2008 moest de kazerne ontruimd worden, op dat moment werkte ik voor de gemeente Vlissingen als directeur van BuroBK.  Vanuit die functie was ik betrokken bij de herontwikkeling Willem III kazerne tot Kunstcentrum ‘deWillem3’ en bij de ombouw Watertoren( 2008 ) naar het IK-Eiland van Jan van Munster, waar kunstenaars in residentie hun werk konden maken en presenteren. De wethouder van Vlissingen zag in eerste instantie niet in hoe KipVis een aanvulling zou zijn op het bestaande cultuurprogramma en vroeg advies. Het bestaande aanbod in Vlissingen echter, was overwegend gericht op een internationale programmering. KipVis richtte zich bij uitstek juist op kunstenaars uit Zeeland zelf, die een beetje ondergesneeuwd dreigden te raken. De directeur van Buro BK Vlissingen brengt een (een) positief advies uit, met als centraal gegeven verbreding van het spectrum van beginnend kunstenaars naar het bestaande podium voor gerenommeerde kunstenaars – daarnaast een versterking van provinciale, regionale en lokale kunstproductie naar het al functionerende (inter)nationaal podium in Watertoren en deWillem3. 

KipVis krijgt in 2009 de voormalige MDGO-school in Vlissingen toegewezen, tegen de vergoeding van nutskosten (c.a. 90,- euro per studio) en met de opdracht jaarlijks een aantal activiteiten te organiseren die een bijdrage leveren aan de gemeenschap en het kunstklimaat. In het gebouw is plaats voor een 14 tal grote ateliers en een grotere presentatieruimte.’ 

Bij de selectie van deelnemende kunstenaars, wordt behalve professionaliteit en leeftijd, gekeken naar maatschappelijk engagement. Op de website van KipVis vind je een breed scala aan kunstvormen, van keramiek en schilderijen tot installaties en grafische vormgeving. 

Is het oorspronkelijke idee van ruimte bieden aan jonge/beginnende kunstenaars overeind gebleven? 

‘Niet alle kunstenaars voldoen na tien jaar nog exact aan het profiel, naast kunstenaars die wat meer politiek – sociaal maatschappelijk georiënteerd zijn werken er ook kunstenaars waarop dit etiket niet van toepassing is. Wel functioneren zij binnen het samenspel van de organisatie KipVis die inmiddels ook buiten het eigen terrein een reputatie heeft opgebouwd. Er wordt nauw samengewerkt met (bewoners van) de wijk, bijvoorbeeld door elk jaar een kunstwerk in de openbare ruimte te realiseren, tot er uiteindelijk veertien werken zullen staan. Deze parkkunst heeft als overkoepelende titel ‘Ik ben een god in het diepst van mijn gedachten…’, naar de beroemdste dichtregel van Willem Kloos. Elk jaar worden verschillende ontwerpen getoond aan wijkbewoners en publiek: via stemmen wordt gekozen welk werk dat jaar gerealiseerd zal worden. Deze kunstroute is met name een belangrijk deel waarin wijkbewoners en ondernemers betrokken worden bij selectie en realisatie. Er ontstaat zo een belangrijk draagvlak voor de Kunstwerkplaats en kunstwerken: zelfs in al hun kwetsbaarheid doorstaan ze (tot op heden) de tijd.  (afbeelding: Kubus  Denz de Kroon). 

In eerste instantie was het project bedoeld voor kunstenaars die in KipVis werkten, vervolgens werden kunstenaars uit Zeeland uitgenodigd, gevolgd door Nederlandse en Belgische kunstenaars. Komend jaar komen daar nog inzendingen uit Duitsland bij.

Daarnaast zijn er open atelierdagen en kinderkunstweken en worden er door verschillende kunstenaars cursussen gegeven vanuit hun atelier. 

Waar kunstenaar elkaar vinden in hun manier van werken worden vaak ateliers gedeeld – kostenbesparing vormt dan merendeels de grondslag. 

Door de jaren heen zie je een duidelijke verschuiving in leeftijd en is de echt jonge aanwas minder in beeld. De reden daarvan is vaak dat kunstenaars na hun studie blijven hangen in Rotterdam, Breda of elders en pas na verloop van tijd weer naar Zeeland terugkeren.  Daarbij zie je ook dat veel jonge(re) kunstenaars andere manieren vinden om hun werk in de markt te zetten en hun werk aanpassen aan de markt, door bijvoorbeeld te werken voor festivals, Dance Events en Mural schilderingen en meer internationaal te werken. 

Deze ontwikkeling heeft ten dele wel zijn invloed op de dynamiek van de kunstwerkplaats KipVis: de experimenten en presentaties, welke eerder plaats vonden in de grote presentatieruimte, zijn grotendeels verleden tijd.’

Ondanks de wijzigingen, deels door de tijdgeest en deels door het bedreigde kunstklimaat (ook in Vlissingen wordt zwaar bezuinigd op kunst en cultuur) zijn er ook goede berichten. De afzonderlijke kunstenaars hebben een mooie plek om hun beroepspraktijk uit te oefenen en de betaalbare ruimtes geven (jonge) kunstenaars de kans hun talent te ontwikkelen. Een grote ruimte is beschikbaar voor kortere ‘artist in resicence’ projecten, die nieuwe wederzijdse impulsen meebrengt. Tel daarbij op de betrokkenheid van en met de buurt en het lijkt evident dat KipVis gekoesterd wordt door de gemeente Vlissingen. 

‘De realiteit is iets weerbarstiger: met de SP in het college zijn sinds 2014 ingrijpende bezuinigingen toegepast. Vlissingen is een zogenaamde ‘Artikel 12’ gemeente. Dat wil zeggen dat de gemeente onder curatele staat bij het rijk, vanwege aanhoudende financieel tekorten. Onderdeel van het financieel herstel, is onder meer het afstoten van panden die niet direct in euro’s rendabel zijn. Er is een lijst opgesteld van bijna zestig accommodaties: de huidige locatie van KipVis staat hoog op de lijst voor afbraak. ‘

Wat nu? 

‘Op initiatief van het KipVis bestuur is in samenwerking met architecten een vormgever, ontwikkelaar en een naastgelegen paramedisch centrum een plan in de maak voor het realiseren van een kunsthotel met zorgcentrum. In het plan is ruimte gemaakt voor tien kunststudio’s, een expositieruimte, een restaurant en zeventig hotelkamers. We zoeken hiervoor de samenwerking met commerciële investeerders, om helemaal los te komen van de subsidiesfeer. De insteek is dat deelnemende kunstenaars mede door de nieuwe formule in staat zullen zijn om de huur terug te verdienen. De oude situatie van 90 euro per maand is niet te handhaven, maar er wordt wel vastgelegd dat de huurprijs behapbaar blijft en niet zal stijgen uit commerciële overwegingen. Het ArtCare hotel beoogt diverse partijen bij elkaar te brengen op een manier die voor elke partij een unieke toevoeging geeft aan de bestaande praktijk.’

Dat klinkt heel vooruitstrevend, wat gebeurt er verder nog om Vlissingen te redden van culturele kaalslag?

‘Er gebeurt heel veel: er is een interessante onderstroom van kunstenaars, vormgevers, theatermensen, musici, filmers, architecten en meer disciplines die elkaar regelmatig opzoeken en projecten initiëren. Zeeland kent een scala aan festivals en er zijn musea en kunstinstituten. Allen hebben te lijden onder de zware bezuinigingen, SP-wethouder Stroosnijder heeft (in het vorige college) zijn bijnaam ‘De Sloper’ niet voor niets gekregen. Maar kunst is niet weg te redeneren. Hoe zwaarder de tegenwerking, hoe meer kunstenaars zich verenigen om het tij te keren. Er wordt in kleinere initiatieven enorm ingespeeld op de huidige situatie, ook omdat het CBK (Centrum Beeldende Kunsten Zeeland) nog teveel laat liggen, als intermediair, waar het gaat om inkomensvorming voor professionele kunstenaars in Zeeland. De link tussen architectuur, opdrachtgevers en beeldende kunst wordt niet gelegd. 

Waarom moeten (jonge) kunstenaars naar Zeeland en Vlissingen komen?

Vergeleken met de Randstad allereerst: ruimte! Zeeland heeft zowel fysiek als gevoelsmatig nog alle ruimte. Hier kunnen nog nieuwe initiatieven ontplooid worden, in een omgeving die letterlijk vergezichten en horizonten biedt. Met de zee en het strand vlakbij, is er een gezonde werkomgeving die niet te vergelijken is met wonen en werken in een stad. En ook belangrijk: de lijntjes zijn veel korter. Contacten zijn snel gelegd, plannen vinden vlotter weerklank en kunnen met minder omwegen gerealiseerd worden dan in drukker bevolkte gebieden het geval is. 

Er bruist en borrelt van alles in Vlissingen en omstreken. Dit ondanks een rigoureus bezuinigingsbeleid. Kunst en cultuur zijn in financieel zware tijden (de artikel 12-status) kennelijk nog altijd de meest in het oog springende snijposten. De kunstenaars uit Vlissingen en omstreken zien het feit dat ze in het oog springen, als kans en stimulans om een sterke doorstart te maken. 

(Met dank aan Leon Riekwell voor het inspirerende gesprek en de uitgebreide documentatie.) 

KipVis: http://kipvis.com

Interview Tamara Dees voor BBK Magazine

 Gepubliceerd in de editie van juni 2019

‘Het moet wel kloppen’ 

Tamara Dees woont en werkt sinds 2003 in Zeeuws Vlaanderen. Eerst in Koewacht en sinds een paar maanden in Axel. Het werk van Tamara, met zo op het eerste gezicht boten en de zee als Leitmotiv, is even poëtisch als rationeel.

BBK sprak met Dees over de drijfveren voor haar gelaagde en onderzoekende manier van werken. 

Wie de website van Tamara Dees bezoekt, wordt als Alice in Wonderland meegenomen van de ene naar de andere verrassing. Het maken van autonoom werk gaat vaak over heel veel proberen, inspringen op wat zich voordoet en vooral: keuzes maken. Vooral in dat laatste zit de rationele kracht van het werk: geen keuze is lichtzinnig gemaakt. Als Dees over het ontstaan van een werk vertelt, doet zij dit met een enorme precisie, geen doorlopen stap wordt overgeslagen.

Laten we beginnen met ‘de boten’. Vanwaar die fascinatie voor schepen? 

Dees: “Op de academie was ik al ‘die van die bootjes’. Ik kon daar heel opstandig van worden, vooral omdat mijn werk helemaal niet over ‘bootjes’ gaat. Ja, water, zee en boten spelen een grote rol in mijn werk, maar het gaat niet om de boten zelf. Mijn werk gaat over hoe klein we zijn in een grote wereld, over verlangen naar plekken of mensen die er niet zijn, over jezelf kunnen zijn of juist niet..  Ik heb zelf op een schip gewerkt. Een deel van mijn familie woont in Engeland, mijn opa was scheepsbouwer. De reden dat ik gekozen heb voor boten en water als beeldende metafoor, is dat mijn persoonlijke achtergrond er zo mee is verweven. De boten geven mij vanwege hun vertrouwdheid een bruikbare taal om mee te werken. Met de boten als drager, zoek ik naar identiteit: wie ben ik en waarom ben ik zo? Hoe verhoud ik mij tot de wereld en vice versa?”

Op de website van De Vleeshal (Center for contemporary art, Middelburg) zag ik dat je samengewerkt hebt met een scheepsbouwer. Is dat je opa?

‘Nee, mijn opa overleed in 2005, maar zijn werk heeft me wel geïnspireerd tot de film die ik over Frans Dooms maakte. In 2008 las ik een artikel over Frans Dooms. Hij is in het bezit van alle bouwtekeningen van de schepen die gebouwd zijn door de TSM-scheepswerf. Nu hij met pensioen is, bouwt hij alle schepen op schaal. Ik mocht hem vijf maanden filmen tijdens zijn werk aan de schaalmodellen. Daarbij heb ik me geconcentreerd op zijn handen. Die grote handen, gemaakt voor het grote scheepsbouwwerk, friemelend aan ieniemienie onderdeeltjes van de miniaturen gaven een prachtig beeld. Deze beelden heb ik gecombineerd met archiefbeelden uit de jaren 70, toen de werf nog in gebruik was. Op die beelden zie je mannen werken aan reusachtige schepen die op het dok liggen: de mannen worden in verhouding piepkleine poppetjes. Pas in de eindmontage van de film zag ik hoe vervreemdend het effect was van de nietige mensen bij de grote schepen, in combinatie met die grote handen die aan dezelfde boten in het klein werken.’

Is deze film nog ergens te zien?

‘Nee, ik weet nog niet of dat gaat gebeuren. Tijdens de laatste draaidagen in 2010 was ik door omstandigheden gedwongen het proces even te laten liggen. Jaren later, in 2016, werd ik gevraagd een bijdrage te leveren aan ‘So You Don’t Get Lost in the Neighborhood’, een project waarbij een kunstenaar een wandeling met verhaal organiseert voor een breed publiek. Dat vond ik een mooie gelegenheid om de film af te maken en te tonen, ik had nu emotioneel genoeg afstand van de omstandigheden in 2010. Maar tot nu toe nog niet genoeg om de film bijvoorbeeld op internet te zetten. Misschien komt het er nog eens van.’ 

Naar aanleiding van onderzoek naar de maat van ‘’De grote golf van Kaganawa’ van Hokusai, ontdekte Dees dat de maat ‘oban’, gebruikt bij Japanse drukkunst, een groot aantal variabelen heeft, ergens tussen A3 en A4. Dit leverde wel even problemen op want welke maat is nu de échte maat? Welke afdruk van De Grote Golf heeft de maat die Hukosai bedoelde? In het Metropolitan in New York, hangt een andere maat van het werk dan in het British museum in London. De verschillen zijn voor veel mensen verwaarloosbaar, maar Dees wilde bepalen hoe groot de bootjes en de golf in werkelijkheid geweest waren, om deze op ware grootte te gebruiken in een installatie. Het uiteindelijke resultaat kwam tot stand tijdens een werkperiode van zes weken in het gastatelier van Kipvis in Vlissingen:

‘Ik kreeg zes weken de beschikking over een ruimte zo groot als een gymzaal. Zat ik daar aan mijn kleine tafeltje, met een groeiende verzameling van ‘oban’ maten. Ik vroeg me af wat er zou gebeuren als ik het werk zou opblazen tot de volledige grootte. Hoe zou het voelen om midden in deze golf te zitten? Wat was de essentie van deze dramatische afbeelding? Om de werkelijke maat van de golf van Kaganawa te vinden, heb ik de mannetjes in de boten als maatstaf gebruikt. Op basis daarvan kwam ik op een golf van dertien, veertien meter hoog.  Ik heb de prent in photoshop gezet en ben alles behalve de bootjes uit gaan gummen, zodat ik goed kon zien hoe ze precies op het water lagen. Vervolgens heb ik in de haven van Vlissingen drie polyester bootjes opgehaald, rijp voor de sloop en vies. Deze heb ik een leemkleur gegeven en exact in dezelfde hoek opgehangen als de hoek waarin ze door de prent varen. Door het lopen tussen de bootjes door, voel je hoe steil de golf was.’ 

In 2017 werd je uitgenodigd voor een tentoonstelling in Aardenburg, met dit werk. De bootjes in Aardenburg zijn kleiner en van hout gemaakt, wat is de reden dat je niet dezelfde bootjes gebruikt hebt?

‘Ik kreeg een kerkje toegewezen, dat ongeveer de helft kleiner was dan de werkplek die ik bij KipVis had. Het originele werk paste domweg niet. In nauw overleg met de dominee -het kerkje is nog volop in gebruik- werden nieuwe bootjes gemaakt, de helft kleiner. Deze werden zo nauwkeurig mogelijk in de kerk, gewoon boven de banken waar de diensten gehouden worden, opgehangen. Ik heb één concessie moeten doen: een bootje hing iets teveel naar links omdat anders de dominee het contact met de kerkgangers zou verliezen. De kerkdiensten gingen tijdens de expositie gewoon verder: er is zelfs een huwelijk gesloten onder de boten. De dominee gebruikte de bootjes ook als aanleiding voor gesprekken, citeerde bijbelverhalen waar boten in voorkomen.

Het was heel bijzonder om mee te maken hoe twee werelden die normaliter zo ver uit elkaar liggen, op deze manier toch een verbinding met elkaar aangingen. 

In de serie ‘Momentum’, zijn geen boten te zien. Aan een muur hangt een verzameling ouderwetse ovalen lijstjes, met bol glas. Achter het glas is de ondergrond zwart geverfd. Wat is de link tussen je gebruikelijke werk en deze verzameling?

‘Momentum 2015’ hoort in de serie ‘Oban’. Tijdens het maken van een presentatie over mijn onderzoek naar de maat ‘Oban’, was er een tsunami in Japan, in maart 2011. Ik zag de beelden van de mensen die getroffen waren en ik wilde niet profiteren van andermans leed: kon ik het wel maken om juist nu een mooie tentoonstelling neer te zetten met zo’n golf als hoofdbeeld? 

Ik bewaarde een serie krantenfoto’s, foto’s van de golf op het moment dat die het land raakt. De spetters tegen de kade omhoog, de scheidslijn tussen niets aan de hand en heel erg foute boel.. Dat beeld bleef me bij. Ik heb van dat beeld tekeningen gemaakt, de spetters vereenvoudigd en vertaald naar ware grootte: ik overwoog er een muurschildering van te maken. Maar ik ben geen schilder. Daar kwamen de lijstjes om de hoek: die had ik verzameld zonder te weten wat ik er mee zou doen. De bolle glaasjes konden perfect dienen als verwijzing naar druppels. In eerste instantie plaatste ik gewone spiegels achter het glas maar dat gaf niet het beeld dat ik zocht. Met de zwarte achtergrond werd het beeld sterker, daarnaast is het een verwijzing naar landschapsschilders die zwarte spiegels gebruikten om meer contrast in wolken te krijgen, zodat ze die beter konden schilderen. 

Je werk varieert van postkaartformaat tot metersgrote ruimtevullende installaties, zoals de bootjes die je in een kerk in Aardenburg ophing. En niet alleen in formaat maar ook in materiaalkeuze blijft je werk verrassend; hoe kom je bijvoorbeeld op het idee om JigSaw-puzzels als materiaal te gebruiken? Eerst die puzzels leggen en er dan minutieus delen vanaf pellen: dat ziet eruit als monnikenwerk.

‘Haha, ja. Ik vraag me wel eens af waarom ik zo’n zwak heb voor gekmakende activiteiten. Ik hoúd niet eens van puzzelen! Gelukkig heeft een tante me een tijd geholpen bij het leggen van de puzzels, voor ik ermee aan de slag ging. Zij is inmiddels afgehaakt: ‘’Doe nu maar even niet meer, ik ben al die zee, blauwe luchten en witte zeilen nu wel beu.’. Ik test graag mijn grenzen, ook fysiek. Ik maak graag dingen die eigenlijk te groot zijn, die ik niet kan tillen. En dan doe ik het toch. Zoals Pippi Langkous: alles wat ik bedenk moet ik kunnen maken.

Het valt me op dat elke stap in je werk heel doordacht is, terwijl je tegelijkertijd heel intuïtief het moment volgt en reageert op wat zich voordoet. Met deze manier van werken behoudt je werk de poëzie, terwijl het tegelijkertijd een stevige rationele basis heeft. Kun je je vinden in deze duiding?

‘Ja. Ik vertrek vanuit mijn gevoel, maar het resultaat moet wel kloppen.’ 

 www.tamaradees.nl 

Deadlines!

Vandaag stuurde ik de aller-allerlaatste aanvullingen naar BBK Magazine, voor het aankomende nummer. De PDF van het artikel werd me ter controle toegestuurd. 12.468 tekens. Dat zijn (inclusief foto’s) vier pagina’s. Die hoeveelheid zegt natuurlijk niets over de kwaliteit, het grappige is dat ik daar zelf kort na het schrijven ook zelden iets over kan zeggen.
Pas als ik het op papier terugzie, na een paar dagen rust van tegen de klok en deadlines in teringhard tikken (letterlijk: de toetsenborden onder mijn vingers moeten hufterproof zijn anders vallen ze binnen een paar weken uit elkaar), weet ik of ik zelf tevreden ben met wat ik schreef.

Voor ik een artikel verstuur laat ik wel altijd iemand even proeflezen. Loopt het? Is het te volgen, ook voor mensen die niet dagelijks met kunst bezig zijn? Deze keer las mijn moeder het concept. Ze reageerde positief en zei: ‘Nou Han, ik zie het allemaal zó voor me! Ik hoef niet meer naar die tentoonstelling toe!’

Sindsdien peins ik me suf over existentiële schrijfkwesties.

Ethiek in de kunst

 

‘Als tweelepeltjes..’  uit serie ‘Comfort’ 2012

Gepubliceerd in BBK magazine december 2018

Ethiek in de kunst.

Moet kunst ethisch verantwoord zijn? En wie bepaalt dan wat ethisch verantwoord is en wat niet? Mag kunst tegen de grenzen van het moreel onacceptabele duwen of moeten kunstenaars keurig binnen de lijntjes blijven? En wat is er mis met werk dat doelbewust choqueert? 

In VPRO-gids #40 staat een ingezonden brief, een reactie op een artikel uit gids #39 waarin kunstenaars klaagden over het gebrek aan vrijheid van meningsuiting. Dhr. Venema schrijft dat hij houdt van vrijheid en kunst, maar…: ‘De vrijheid van meningsuiting wordt inmiddels gebruikt als een dienaar van het eigenbelang (..) Voor kunstenaars is vrijheid van meningsuiting belangrijk, omdat choquerende en kwetsende projecten aandacht genereren.’ 
Toe maar. Dhr. Venema gaat nog wat verder: ‘Iemand als Tinkebell, die onder deze noemer dieren vermoordt (de handtaskat)…’ Pardon? Het staat er zwart op wit, met alle risico’s van dien.  Tinkebell krijgt vanwege haar werk nog altijd doodsbedreigingen. Deze doodsbedreigingen hebben hun oorsprong in aannames die vooral via social media verspreid werden en onjuist waren. Tinkebell besteedde er een TED talk aan om zichzelf te verantwoorden. De kat was ernstig ziek, Tinkebell vond het haar eigen verantwoordelijkheid het dier uit haar lijden te verlossen en besloot de vacht van Pinkeltje (de kat) te gebruiken om de discussie over hoe we met (huis)dieren omgaan, open te gooien.
De handtaskat was wellicht gevoelsmatig voor velen op het randje, maar er is geen sprake van dat zij de kat bij wijze van kunstproject vermoord heeft. Ze heeft, zoals kunstenaars vaker doen, gebruik gemaakt van de omstandigheden. Ze had de kat ook in de kliko kunnen gooien. Zoals wij ook het leer van koeien zouden kunnen vernietigen, in plaats van er schoenen en jassen van te maken. Tinkebell doet dingen met dieren die wij in de dieren-industrie allemaal voor lief nemen, maar als kunst verwerpelijk vinden. Aandachttrekkerij? Ja en nee. Natuurlijk trekt een dergelijk project aandacht. Maar dat is nu juist de kern van het werk van Tinkebell: aandacht vestigen op de manier waarop wij omgaan met de dieren en natuur om ons heen. Het zogenaamde eigenbelang van Tinkebell gaat ons allemaal aan. 

Er zijn natuurlijk meer dan genoeg andere voorbeelden. De getatoeëerde varkens van Delvoye. De katten van Fabre. Laatstgenoemde ging wel degelijk te ver: in het contract dat Fabre tekende om toestemming te krijgen voor het filmen van de katten in het stadhuis van Antwerpen, stond duidelijk dat het gebruik van levende dieren niet was toegestaan. Een heldere regel, die hij willens en wetens overtrad, waarna hij alle kritiek afdeed als grote onzin. Dat hielp de hoog opgelaaide discussie niet. Ook Fabre kreeg doodsbedreigingen, hij dook een tijdje onder.
Niet alleen dierenwelzijn leidt tot discussies. Geert Wilders deed in 2007 aangifte van bedreiging tegen kunstenaar Jonas Staal. Staal maakte op verschillende plaatsen langs de openbare weg herdenkingsmonumentjes met waxinelichtjes erbij, met Wilders op de foto’s. Staal werd vrijgesproken: ‘In haar vonnis zegt de rechtbank dat de beelden, de persoon Wilders en de dood onmiskenbaar met elkaar in verband brengen. Enige verwijzing naar een mogelijk overlijden van Wilders, laat staan hoe, waar, wanneer en door wiens hand, is er echter niet volgens de rechtbank. Dit los van de gevoelens van onbehagen en angst die de beelden bij Wilders hebben opgeroepen.’ (bron: trouw.nl)

Onlangs was er opnieuw ophef over een politiek getint werk, gemaakt door Anne Bothmer. Bothmer maakte het werk tijdes haar studie, het werd vervolgens uitgekozen voor het jaarlijkse Gogbot-festival in Enschede. Het werk bestaat uit een paneel met daarop een afbeelding van een IS-strijder die op het punt staat iemand in een oranje overall te onthoofden. Waar het hoofd van de persoon met de oranje overall oorspronkelijk op de foto stond, is een gat uitgespaard. Bezoekers kunnen hun hoofd in dat gat steken, waardoor het lijkt alsof zij onthoofd worden.
Bothmer wil met haar kunstwerk ingaan op de toon van de berichten in de nasleep van aanslagen. Volgens de kunstenares ontstaat er door die toon een gevoel van collectief slachtofferschap. “Want, kun je wel een slachtoffer zijn terwijl je niet bij een van de aanslagen aanwezig was?” (bron: rtv oost)
Een woordvoerder van de partij Democratisch Platform Enschede schreeuwde op de avond van de opening van Gogbot moord en brand: het volgens hem misselijkmakende werk paste niet bij Enschede en moest onmiddellijk verwijderd worden. In het kielzog van deze reactie overstroomden Twitter en Facebook met woedende reacties. Organisator Kees de Groot op de website van Tubantia: „De reactie is precies waar het kunstwerk voor staat. Een massahysterie en bepaalde groeperingen die de media gebruiken om die ophef te creëren.”

De meeste kunstenaars die werken op het randje van wat de kijker nog verdragen kan, willen een discussie op gang brengen. Een beeld zegt meer dan honderd woorden: het transformeren van een gruwelijke gebeurtenis (een onthoofding door IS) naar een pretpark-situatie haalt die gebeurtenis volledig uit de context die we gewend zijn. Het beeld is feitelijk minder gruwelijk gemaakt, maar daardoor eerder méér, dan minder choquerend. Populistisch rechts en de media gaan aan de haal met de eerste indruk en voor iemand boe of bah kan zeggen, leidt (de mening over) het werk een eigen leven met alle risico’s van dien, tot doodsbedreigingen aan toe zoals bij Tinkebell. Het digitaal aan de schandpaal nagelen van kunstenaars die geen strafbare feiten plegen maar wel open zenuwen raken, is in Nederland onder de dooddoener ‘vrijheid van meningsuiting’, schering en inslag geworden. Grappig is dat de mensen die op internet tot het randje van openlijke persoonlijke bedreiging gaan, vaak vinden dat het werk van kunstenaars niét onder vrijheid van meningsuiting valt. Artistieke vrijheid is volgens sommigen kennelijk toch heel wat anders (en minder vrij) dan ongezouten je mening het internet op slingeren. 

Artistieke vrijheid is overigens wel iets anders dan vrijheid van kunst. In bijvoorbeeld Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland is de vrijheid van kunst opgenomen in de grondwet. De kunstenaar is tegenover de politiek gevrijwaard van censuur, en is vrij zonder maatschappelijke inmenging kunst voort te brengen naar eigen inzicht. In Nederland en België is dit recht niet expliciet in de grondwet opgenomen. België heeft -in tegenstelling tot Nederland- wel een ruime interpretatie van uitzonderingen voor kunst voor wat betreft strafbare feiten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kunstwerken die de eerbaarheid aantasten. Wel is hierbij de bedoeling van de kunstenaar belangrijk, evenals de doelgroep en wijze van presenteren. 

Over het werk van Bothmer zijn kamervragen gesteld: ‘CDA-Kamerlid Lenny Geluk-Poortvliet heeft zaterdag aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen schriftelijk vragen gesteld over de stellage in Enschede. Zij vraagt minister Van Engelshoven onmiddellijk contact op te nemen met de burgemeester van Enschede en hem te vragen ervoor te zorgen dat mensen, die bijvoorbeeld zelf gevlucht zijn, niet ongewild geconfronteerd worden met het kunstwerk. Ook wil ze weten of het werk gesubsidieerd is en noemt ze het object ‘ongepast’.’ 

Hier komen we bij een heikel punt. Kennelijk vindt mevrouw Geluk-Poortvliet dat de politiek aan censuur mag doen wanneer  een kunstuiting die (ook) overheidssubsidie ontvangt, haar niet bevalt? Als dat inderdaad de achterliggende gedachte is, zou ik graag zien dat de politiek daar wat minder krampachtig over doet en het opgedoekte instituut met de naam Nederlandsche Kultuurkamer weer invoert. Als dit beslist niet de bedoeling is, zou het de Nederlandse politiek netjes staan zich niet meer inhoudelijk te bemoeien met kunstuitingen.

Kunstenaars vertellen wat ze wel of niet mogen maken, brengt nog een ander gevaar met zich mee. Als we kunstuitingen gaan censureren omdat ze te ongemakkelijk raken aan onze angsten of pijn, verliezen we ook een manier om daarmee om te leren gaan. 

 

Bronnen: 

https://nl.wikipedia.org/wiki/Vrijheid_van_kunst

https://www.trouw.nl/home/wilders-verliest-zaak-om-kunstwerk~add4344b/

https://www.rtvoost.nl/nieuws/298359/Kunstenares-afbeelding-IS-strijder-Ik-ben-niet-van-plan-mijn-kunstwerk-weg-te-halen

https://www.tubantia.nl/enschede/organisatie-gogbot-omstreden-kunstwerk-bewust-uitgekozen~ab37fc49/

https://www.tubantia.nl/enschede/burgemeester-enschede-omstreden-kunstwerk-blijft-op-gogbot~a6deb469/

Maastricht: wat gaat het worden?

Gepubliceerd in BBK Magazine oktober 2018

Maastricht: wat gaat het worden? 

Maastricht is populair onder toeristen en dagjesmensen, zowel uit het noorden van Nederland als uit België en Duitsland. De meer traditionele en/of commerciële vormen van kunst en cultuur zijn ruim vertegenwoordigd; TEFAF, André Rieu, Magisch Maastricht en Preuvenemint zijn grote publiekstrekkers. Mode, design en architectuur timmeren ook flink aan de weg. Maar hoe staat het met de positie van beginnende kunstenaars en meer experimentele kunst?
Het gerucht gaat dat het Stuersgebouw, het gebouw waarin de afdeling autonoom van de kunstacademie al jaren floreert, verkocht zal gaan worden aan het prestigieuze Kruisherenhotel. Op de website van MissetHoreca wordt enkel gerept over de buren: “Klomp heeft met het hotel plannen genoeg. Zo wil hij graag het hotel uitbreiden met het pand aan de andere kant van de straat. ‘Daar passen dertig kamers en vergaderzalen.’ (.)
Een interessant detail is overigens dat in het pand (…) nu een boekbinderij zit. En laat dat ambacht nu net de belangrijkste inkomstenbron zijn geweest van de stichters van het klooster.” (1)


Wie de beide panden kent, kan op zijn vingers natellen dat de boekbinderij onmogelijk dertig kamers en vergaderzalen kan herbergen. Het niet vermelden van de autonome afdeling past in de tot voor kort wat conservatieve houding van Maastricht. Wat niet ‘sjiek en sjoen’ en/of commercieel interessant was, werd hoogstens gedoogd. Inmiddels lijkt deze houding zijn langste tijd te hebben gehad.

Kruisherenhotel (links) en kunstacademie (midden en rechts)

We spreken met Ton Boelhouwer, beeldend kunstenaar en docent aan de autonome afdeling van de kunstacademie. Boelhouwer (Den Haag, 1960) studeerde in Amsterdam en bleef na zijn postacademische opleiding aan de Jan van Eyck in Maastricht wonen en werken. Boelhouwer exposeerde in 2017 solo in het Bonnefantenmuseum en kent Maastricht als werkplek dan ook vanuit verschillende invalshoeken. 
Wat maakt het Stuersgebouw zo belangrijk voor de academie? ’De afdeling autonoom is uniek vanwege haar huisvesting. Elke vierdejaars autonoom krijgt hier een eigen atelierruimte, die aansluit op de beroepspraktijk. Mede hierdoor staan we al een aantal jaar bovenaan in de landelijke ranglijsten. Het is moeilijk te begrijpen dat zo’n succesverhaal zo onderbelicht blijft.’ 


Maastricht herbergt naast de kunstacademie een conservatorium, een toneelacademie en een post-academisch instituut. De toneelacademie staat net als de afdeling autonoom van de kunstacademie landelijk zeer goed bekend. Toch trokken tot voor kort de meeste kunstenaars na hun afstuderen naar de randstad of het buitenland. Volgens de mensen in het werkveld ligt dit voor een groot deel aan het ontbreken van voldoende experimentele ruimtes voor exposities en voorstellingen. Zo verdwenen in de afgelopen jaren Het Kruis van Bourgondië en HEDAH, werden broedplaatsen als B32 en De Mandril ontmoedigd of verplaatst en heeft Intro in Situ al jaren een zwaard van Damocles boven het muzikale hoofd hangen. De AINSI, verzamelplaats voor creatieve industrie in Maastricht en de regio, blijft niet alleen letterlijk buiten de stad aan de voet van de Pietersberg, maar ook een beetje buiten beeld. Wel wordt het economisch aantrekkelijke deel van de creatieve sector actief gestimuleerd, zoals de designsector: ‘Made in Maastricht is een kwaliteitslabel dat tot doel heeft een zichtbaar podium te bieden aan ontwerpers en makers uit Maastricht op diverse locaties in de stad. Het stimuleert, ontwikkelt en etaleert jong talent.’ (2)
De bezuinigingen van Zijlstra tijdens Rutte 1, klinken nog een beetje na in de wervende tekst van ‘Made in Maastricht’. En er is niet alleen slechts uit voortgekomen; veel kunstenaars en gezelschappen geven aan dat zij door de bezuinigingen vernieuwingen hebben doorgevoerd die voor alle partijen gunstig zijn geweest. Maar er is ook veel verloren gegaan en dat verlies wordt langzaamaan voelbaar. Maastricht laat dit verlies duidelijk zien in haar vernieuwingsdrang: de stad loopt het risico door te schieten in glimmende hotelketens en dure studenten-appartementen, een superhip groot filmhuis schuin tegenover Pathé met direct ernaast een muziekpodium dat al voor een paar partijen te duur bleek om (gedeeltelijk) in gebruik te nemen. 

Atelier autonoom, uitzicht op Kruisherenhotel.

Boelhouwer: ‘Maastricht zit in een heel positieve positie omdat er hier vrij veel betaalbare ruimtes beschikbaar zijn vergeleken met de Randstad. Er zijn maar liefst twee kunstacademies, met ontzettend veel reservoir aan kunstenaars die dolgraag willen exposeren. Er is een goed geïnformeerd publiek, een universitair publiek…Als je als stad slim bent, probeer je die meerwaarde te behouden en zorg je voor geschikte tentoonstellingsruimtes voor jonge kunstenaars. Men lijkt niet te begrijpen dat diversiteit, in een stad die een universiteit heeft die toch min of meer in het hart van Europa zou kunnen liggen, een hoop reuring in een stad creëert. En er liggen mogelijkheden genoeg. Stadsdelen die nog relatief goedkoop zijn trekken ook kunstenaars: die stadsdelen bloeien vervolgens op. Het is onbegrijpelijk dat de gemeente die kansen laat liggen. Het lijkt ‘of of of’, en het zou ‘en en en’ moeten zijn. Een stad staat of valt met diversiteit. Als je als stad voornamelijk inzet op commerciële uitbreiding, met grote publiekstrekkers en steeds meer hotels, wordt de plaats langzaam maar zeker een pretpark. Kijk naar Valkenburg: daar is van diversiteit geen sprake meer.’

Het lijkt vooralsnog de keuze van Maastricht, inzetten op toerisme ten koste van de stad als divers en bruisend geheel. Tijdens Het Parcours, de opening van het nieuwe culturele seizoen, viel één ding boven alles op. Het aanbod was overwegend veilig en weinig verrassend, het publiek was doorgaans blank, hoger opgeleid en van middelbare leeftijd. ‘Je kunt wel zien wie de doelgroep is.’, zei iemand, zowel op basis van de grijze hoofden als het aanbod. Maar is dat wel verstandig, op deze manier inzetten op een clichébeeld van de meer welgestelde burger? Los van het feit dat je hiermee de stedelijke rijkdom grotendeels laat liggen; hoe lang pikt het publiek dit? 

+Omo (2018), Keramiek, as, bladgoud. Bert, eindexamen autonoom 2018

Ton Boelhouwer: ’Als je voornamelijk kijkt naar de kwantiteit (opbrengst, bezoekersaantallen) maak je je schuldig aan een diepe onderschatting van de kwaliteit van je publiek. Tegelijkertijd breng je de ontwikkeling van goede kunst in gevaar. Kunstenaars moeten zich steeds meer cijfermatig verantwoorden. Daardoor is de algehele kwaliteit van de beeldende kunst naar beneden gegaan. Verantwoording ligt in het werk zelf en nergens anders. Op het moment dat je je meent te moeten verantwoorden naar publiek/publiekstrekkers ben je met een verhaaltje bezig, niet met de zin van het werk.’ 
Ton Boelhouwer reageert fel op de neoliberale aanvallen op de kunstsector, maar is optimistisch over de keuzes die Maastricht in de nabije toekomst zal (moeten) maken.
Ton: ‘Het kan bijna niet meer de eenzijdige commerciële kant opgaan. Er is momenteel een voorzichtige tendens onder jonge kunstenaars om na hun studie in Maastricht te blijven.’ Hoopgevend is het feit dat culturele vrijplaats Het Landbouwbelang, ondanks ligging middenin het prestigieuze Belvedere-project, voorlopig mag blijven. Vorig jaar werd een motie van GroenLinks aangenomen die erkent dat het LBB belangrijk is voor de stad. Ook zijn er initiatieven waarbij inwoners inspraak  in cultuurbeleid krijgen, zoals de kunstinstallatie Come in / outside in samenwerking met het projectbureau van de Jan van Eyck (3)

Maastricht heeft met zijn Europees aantrekkelijke ligging in combinatie met betaalbare ateliers, een goed publiek en veel jonge kunstenaars, een enorme potentie op gebied van beeldende kunst, muziek en toneel. Tot nu toe is daar vanuit een neoliberale insteek kortzichtig mee omgegaan. Als Maastricht het aandurft ook het potentieel aan minder commercieel aantrekkelijke kunsten wérkelijk te omarmen en kunstenaars hier een positief klimaat ervaren voor het (verder) ontwikkelen van hun beroepspraktijk, zal de enorme stadsvernieuwing nog veel verder gaan dan de mooie architectuur en sjieke façades. 

Ton Boelhouwer, 1 sketches 5236 (foto: Ton Boelhouwer)

  1. https://www.missethoreca.nl/hotel/artikel/2017/08/bijzonder-verhaal-kruisherenhotel-101279387 
  2. https://www.gemeentemaastricht.nl/bestuur-en-beleid/beleid/economie/made-in-maastricht/
  3. https://www.janvaneyck.nl/nieuws/stadsgesprekken-2018/

Plastic in de kunst: mag dat? 

Gepubliceerd in BBK magazine, mei 2018

Plastic in de kunst: mag dat? 

Dat de plastic soep wereldwijd een groot probleem vormt, hoeft geen betoog meer. Veel kunstenaars gebruiken plastic als basismateriaal voor hun werk. Is dat eigenlijk wel verantwoord? 

Er zijn steeds meer initiatieven als Trash Hunters en The Plastic Soep Foundation, die zich inzetten voor het uitbannen van plastic. Tegelijk wordt door sommigen het aanwezige plastic juist benut. Kijk bijvoorbeeld naar de sprookjesachtige fotoserie ‘Plasic Utopia’ van Henri Blommers of de grappige petflessenbeesten van Veronica Richterova en je zou bijna vergeten hoe schadelijk het spul is. Zodra plastic gebruikt wordt als materiaal, verandert het van betekenis én status. Deze transformatie roept vragen op, die in dit artikel worden voorgelegd aan Esther van de Pas, theatervormgever. 

Je maakte onlangs een decor met (afval)plastic als basismateriaal. Kun je daar meer over vertellen?
Het stuk heet ‘Nalu und das Polymeer’. Het toneelstuk is een toekomstvisie, geschreven door de regisseuse Martina van Boxen. Nalu woont met haar mentor op een eiland van plastic in de zee. Ze leven van plastic, eten het zelfs. Nalu is duiker en zoekt elke dag naar bruikbare resten plastic in de zee. De bewoners van het eiland zijn gedeeltelijk al gemuteerd en kinderen krijgen is een uitzondering. Het valt Nalu op dat er steeds minder plastic te vinden is maar als ze dit aankaart bij de eilandraad gelooft men haar niet en wordt ze bij de monsters gegooid. Haar mentor vindt hout en weet te vertellen over vroegere tijden toen er nog bomen en bossen waren. De bewoners redden Nalu van de monsters en ze krijgt alle duikers zover om op zoek te gaan naar een betere toekomst. 
Het hele creatieve team (spelers, muzikanten, dramaturgie en vormgeving) heeft eerst research gedaan naar het thema plastic, vanuit die basis is het stuk geschreven. Het decor is een installatie waarin elementen uit het verhaal te zien zijn. Zo is het eiland waar Nalu op leeft te zien in een schaalmodel geheel gemaakt uit afval en hangen er vreemde wezens in vitrines. Het stuk wordt door de spelers verteld maar soms kruipen ze ook in de rol van de hoofdfiguren. Het decor bedient verschillende lagen.

Wat was de boodschap die je met het gebruik van plastic wilde overbrengen? 
Toen we met het team aan het overleggen waren kwam vooral naar voren dat we niet een te moralistisch stuk wilden maken; iedereen kent het probleem van plastic afval inmiddels wel. We wilden het probleem aankaarten maar niet te letterlijk. Het verhaal geeft een blik in de toekomst. In de wereld van Nalu kan niemand zonder plastic. Minder plastic is in de wereld van Nalu eigenlijk een probleem; door in actie te komen wordt een oplossing gezocht. En dat is eigenlijk de essentie van wat we willen zeggen: onderneem actie, hoe klein ook.

Wat was de inhoudelijke link tussen het gebruikte materiaal en de voorstelling?
De opgave die ik kreeg was heel helder: geen hout gebruiken in het decor omdat hout in ons verhaal niet meer bestaat. Alles is van metaal of plastic. De experimenten met het materiaal hebben ervoor gezorgd dat ik de kostuums uit plastic kon maken en bijvoorbeeld de mutaties van de mensen kon laten zien door plastic pruiken. Bijna alles is letterlijk gemaakt van afval. We hebben als team enorm veel afval verzameld (dit was ook voor ons heel goed voor de bewustwording). Ik moest ook met praktische dingen rekening houden. Zo mag je bijvoorbeeld niet zomaar een plastic afvalberg in het theater omkiepen. Alles moet brandveilig zijn. Daarom maakte ik plastic kubussen waar plastic afval in gestopt werd. Met een mooi lichtje erin zien die kubussen met afval er ineens heel mooi uit, maar de hoeveelheid geeft ook aan dat we letterlijk op een plastic afvalberg leven.

Wat gebeurt er met de materialen na afbraak van het decor?
Na afloop verdwijnt vaak een gedeelte van het decor in de opslag en wordt het waar mogelijk hergebruikt. Ikzelf haal het eiland en de vitrines op omdat ik er nog een vervolg aan wil geven. Het decor, meer een installatie dan een traditioneel decor, bleek zeer uitnodigend voor kinderen: je zag ze na de voorstelling meteen de bühne oprennen om alles goed te kunnen bekijken. Dit gegeven wil ik hergebruiken door een installatie te gaan maken waarbij meer interactie gaat ontstaan tussen de kinderen en het materiaal en dus ook het thema. Dit project is nog in de eerste ontwikkelfase, veel meer kan ik hier nog niet over vertellen. Ik wil in ieder geval bewustwording creëren bij kinderen en het hergebruiken stimuleren.

Denk je dat het gebruik van gerecycled materiaal bijdraagt aan bewustwording van afval/de plastic soep?
Ja, de link was heel duidelijk, zoals ook bleek uit navraag bij de kinderen. We zijn gewend om bepaalde dingen meteen weg te gooien na gebruik. Ik denk dat we door het up- of recyclen van materiaal in ieder geval een andere kijk bevorderen, ook inhoudelijk. Het gegeven dat plastic mutatie veroorzaakt, is gebaseerd op echt onderzoek. Zo is er een bepaalde vissoort ontdekt waarbij vissen die plastic in hun lichaam hebben zich ontwikkelen tot een genderloze variant. Deze vissen kunnen zich dus uiteindelijk ook niet meer voortplanten. Het feit dat je dit kunt aankaarten na zo’n voorstelling zorgt voor diepgang en een nog concretere voorstelling van de toekomst als we zo doorgaan.

Speelt geld een rol bij de keuze voor goedkoop/gerecycled materiaal?
Nee, soms is het werken met afval onvoordelig omdat je rekening moet houden met veiligheidseisen. De plastic kubussen waren peperduur geweest als ik niet toevallig in de opslag van het theater grote plasticglas platen had zien liggen. Ik kijk wel heel vaak naar de opties om iets te upcyclen, wellicht ooit begonnen uit een noodzaak maar inmiddels is het uitgegroeid tot een manier van werken; hergebruik geeft me vaak ook weer ideeën waar ik anders niet op zou komen.

Als je gevraagd zou worden voor het maken van een decor met zo klein mogelijke ecologische voetafdruk, welke materialen zou je dan gebruiken? 
Volledig afbreekbare en/of op de juiste manier geproduceerde materialen, maar dat is een zoektocht waar je veel geld en tijd in moet steken. Dit is in mijn branche heel moeilijk vanwege de veiligheidseisen. Vaak is bijvoorbeeld stof behandeld met een chemisch product zodat deze brandwerend is. Probeer dat maar eens ecologisch te produceren. Ik denk dat we nog een lange weg te gaan hebben op dat gebied. Veiligheid gaat dan voor. Het feit dat we vaak ook putten uit een opslag waar we materiaal hergebruiken is denk ik al een kleine bijdrage.

Denk je dat kunstenaars in het algemeen minder met ‘vuile’ materialen als plastic zouden werken als zij daarvoor de financiële middelen hadden?  
De kunstenaar gebruikt plastic omdat het voor hem een geschikt materiaal is. Omdat het dienend is voor zijn beeldtaal. Of een kunstenaar gebruikt plastic omdat hij het probleem daarachter wil aankaarten. Ik denk dat kunstenaars geen plastic gebruiken puur omdat het lekker goedkoop is. Het ligt aan de kwaliteit van het werk of het publiek de boodschap van het probleem van plastic begrijpt en oppikt. Kijk bijvoorbeeld naar het werk van Gino Rizzo. Zijn sculpturen van plastic zijn zo esthetisch dat je vergeet dat het afval is. De tegenhanger daarvan die ik ook zeer bewonder is Maarten vanden Eynde. Hij gebruikt het materiaal ook wel om vorm te creëren maar bij hem gaat het toch meer om de boodschap.

De conclusie na het gesprek met Esther van de Pas: mits zorgvuldig ingezet kan het gebruik van plastic wel degelijk een positieve invloed hebben op de bewustwording, met name bij jongere kinderen. En zij zijn juist degenen degenen die ‘onze’ plastic soep zullen moeten eten als er geen oplossingen komen.. 

Esther van de Pas (1981, Ysselsteyn) studeerde aan de HKArnhem (docent BV) en ABKMaastricht (theaterdecor- en theaterkostuumontwerp). Na een tweejarig assistentschap in het theater te Bochum (DE) werkt ze nu als zelfstandig theatervormgever. In het seizoen 2010/2011 heeft ze een Stipendium gekregen voor jong talent, gefinancierd door Theaterinitiatief Aachen. Haar ontwerpen waren te zien in Schauspielhaus Bochum, Theater Aachen, Rheinisches Landestheater Neuss en binnenkort ook in Hans Otto Theater Potsdam en Staatsschauspiel in Dresden. 

Cultuur en politiek: het LKCA als bruggenbouwer. 

Gepubliceerd in BBK magazine, februari 2018

Cultuur en politiek: het LKCA als bruggenbouwer. 

Amateurkunsten en cultuur staan al een aantal jaren onder druk: draagvlak wordt in het huidige politieke klimaat steeds minder. Een artikel over het LKCA dat zich inzet om dit tij te keren. 

Kunst/cultuur en de Nederlandse politiek leven sinds de forse bezuinigingen in 2011 vaak op gespannen voet. Niet alleen werd er hard gesnoeid in subsidies, daarbovenop zette Halbe Zijlstra met populistische opmerkingen in de media de hele culturele sector neer als geldverslindende onzin. In de jaren die volgden werd in de sector hard geknokt om de klappen zowel financieel als qua beeldvorming op te vangen. Musea en theaters hielden zich bezig met een andere manier van programmeren om het beeld als zouden zij met hun rug naar het publiek staan, om te buigen. Intussen, meer in de luwte, kreeg de amateurkunst ook het nodige voor de kiezen. Centra voor cultuureducatie verloren in veel gemeenten een aanzienlijk deel van hun subsidies en zagen zich genoodzaakt hogere cursusprijzen te gaan vragen, waardoor het hobbymatig uitoefenen van kunstzinnige en culturele activiteiten minder toegankelijk werd. 
Intussen toont onderzoek na onderzoek aan dat kunst en cultuur van groot belang zijn voor de ontwikkeling van jongeren en als middel tot verbinding in een samenleving die steeds individualistischer en pluriformer wordt. 

Hoe kan de kloof tussen enerzijds het duidelijk aantoonbare positieve effect van cultuurparticipatie en anderzijds de ambivalente houding van de politiek tegenover kunst en cultuur gedicht worden?In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 zijn verschillende organisaties actief om hun werk onder de aandacht te brengen. Op gebied van kunst en cultuur is dat bijvoorbeeld het LKCA, het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst. 
Het LKCA initieert in samenwerking met verschillende partners een campagne om de politiek te bewegen cultuur weer hoger op de agenda te zetten. De slogan van deze campagne is ‘Cultuur deel je’. De oproep aan de lokale politiek in het kort (bron: http://www.lkca.nl/beleid/gemeenteraadsverkiezingen-2018): Zorg voor betaalbare, bereikbare en geschikte voorzieningen en accommodaties in uw gemeente. Stimuleer het maken, beleven en delen van cultuur. 

Kort voor de zomervakantie van 2017 begon het LKCA een zoektocht naar manieren om een breder draagvlak binnen de politiek te krijgen voor hun missie: zorgen voor een gedegen kennismaking met cultuur voor iedereen, ongeacht achtergrond of afkomst. De kernboodschap die voor deze missie gecommuniceerd moet worden op gemeentelijk niveau bestaat uit drie hoofdpunten:

•Maak cultuur bereikbaar: investeer in een samenhangende culturele infrastructuur met een divers activiteitenaanbod in de directe leefomgeving van uw burgers;

•Verbind sectoren: integreer cultuurbeleid met sport-, onderwijs-, zorg-, armoede-, integratie-, economie-, ruimtelijk, jeugd-, ouderen- en welzijnsbeleid;

•Neem het voortouw: maak afspraken met onderwijs, opvang, peuterspeelzalen, wijk- en buurtcentra/dorpshuizen, en culturele ondernemers over voorzieningen en verantwoordelijkheden

De kernboodschap werd met opzet niet gedetailleerd ingevuld: er moet ruimte blijven om de boodschap aan te passen aan lokale en politieke context. Beleidsmedewerkers gaven aan dat de kloof tussen cultuur en overheid soms groot was en dat ondersteuning wenselijk was. Onder meer naar aanleiding van een debat tussen een aantal kamerleden en het culturele veld, werd duidelijk dat de culturele sector vooral behoefte had aan concrete handvatten: hoe bereik je de politiek op een positieve manier? Het idee van de campagne ‘Cultuur deel je’ werd geboren. Ondanks de erg krappe aanlooptijd naar de gemeenteraadsverkiezingen besloot LKCA er de schouders onder te zetten en al doende te ontwikkelen en leren; ook met het oog op toekomstige provinciale en landelijke campagnes. LKCA schakelde de hulp in van Hague, Bureau Public Affairs en organiseerde trainingsdagen voor geïnteresseerden uit het culturele werkveld, met name op het vlak van de amateurkunsten.

Josefiene Poll, specialist beleid bij LKCA vertelt over de opstart van de campagne: ‘Om onze boodschap over te brengen aan de politiek, zochten we allereerst campagnecoördinatoren die in hun eigen gemeente contacten met de politiek zouden kunnen leggen en onderhouden. De periode voor het werven van coördinatoren was niet optimaal, de trainingsdagen die we aanboden in samenwerking met Hague werden niet meteen druk bezocht. Inhoudelijk waren de trainingsdagen wel zeer waardevol, we leerden veel over mogelijke knelpunten.’ Samen met Hague ontwikkelde het LKCA voor de campagne een toolkit waarmee campagnecoördinatoren aan de slag konden gaan richting de politiek. De toolkit is een complete handleiding in politieke strategieën: wie benader je wanneer en waarom en hoe doe je dat zo effectief mogelijk? De cultuursector die strategisch en in politiek jargon aan de slag gaat met lobbyen: het idee is even wennen. Los daarvan: het stappenplan voor het opzetten van een goede campagne ziet er tamelijk tijdrovend uit. Schrikt de berg werk potentiële coördinatoren niet af?

Josefiene Poll: ‘Ja. Het opzetten van een campagne is veel werk en we hebben inmiddels geleerd dat het effect het grootst is als een campagne gedragen wordt door mensen die al actief zijn op het snijvlak tussen cultuur en politiek, zoals bijvoorbeeld directeuren van centra voor de kunsten. Zij kennen de taal van de politiek en hebben de connecties, dat scheelt een hoop zoeken. Sowieso is het opzetten van een campagne teveel werk om alleen te doen. Feedback van de coördinatoren die nu actief zijn gaf dat ook aan: men heeft het druk met eigen werk en er is behoefte aan meer samenwerking met andere organisaties. Vanaf nu is het zaak dat we verschillende organisaties de krachten laten bundelen, elkaar vinden op gezamenlijke belangen en zo meer invloed krijgen op de politiek, die we vervolgens óók bewust willen maken van de gedeelde belangen, zoals het positieve effect van kunst en cultuur in de openbare ruimte op de leefomgeving.’

En hoe zit het met vergoeding voor coördinatoren? Het zou natuurlijk prachtig zijn als kunstprofessionals hun verbeeldingskracht zouden aanwenden voor het overbrengen van hun boodschap aan de politiek, maar de meeste kunstprofessionals hebben hun handen vol om het hoofd boven water te houden. Josefiene Poll: ‘Dat is inderdaad een probleem, de vraag over vergoeding voor coördinatoren komt ook vaker uit de kunstsector zelf. Op dit moment zijn de overheidsmisddelen voor kunst en cultuur beperkt. Maar als we hier niet mee doorgaan, zal dat niet veranderen. En de bewustwording begint wel degelijk op gang te komen: er ontstaat meer aandacht voor samenwerking. In Den Haag is bijvoorbeeld op lokaal niveau al een goed debat geweest en in Heerde zijn rondetafelgesprekken geweest waarbij de verschillende partijen elkaar vonden in ideeën over (het belang van) cultuurparticipatie.’

Het LKCA onderkent dat het voor veel professionals in de kunst erg lastig is om naast de tijdrovende beroepspraktijk ook nog eens aan de slag te gaan met lobbyen op politiek niveau, zeker waar het gaat om het uitdragen van een boodschap die niet direct gericht is op de professionele kunsten. Evengoed: een breder draagvlak voor (het belang van) cultuur en cultuureducatie, zal ook een positief effect hebben op de beeldvorming rondom de beroepspraktijk van (beeldende) kunsten. Zo blijkt uit online-reacties op de boodschap van Cultuur deel je op de facebook-pagina van het LKCA, dat er nog steeds personen zijn die de kunstwereld benaderen alsof deze staatsvijand nummer één is. 

De soms extreme publieke opinie, mede ingegeven door de neo-liberale populistische uitspraken richting kunstsector, is zo langzamerhand wel aan wat gefundeerde nuancering vanuit het werkveld toe. Om deze nuance te bewerkstelligen zal dat werkveld de eigen gelederen moeten sluiten en inzien dat álle uitingsvormen van kunst en cultuur, op elk niveau, hun oorsprong vinden in dezelfde menselijke drang tot creatieve (zelf)expressie.