Getuigenis

‘Wat heeft u gezien?’

‘Ik zag een persoon wegrennen, op de grond lag een ander persoon en die bleef liggen. Het schemerde en het was mooi weer. Het licht was zacht en warm door de boombladeren heen. Er liepen mensen met honden en er waren joggers, niemand keek naar de persoon op de grond. Ik kon niet zien of die persoon nog ademde, ik zag van een afstandje niets bewegen. Ik keek naar de persoon die hard wegrende en niet werd tegengehouden. Die verdween al snel uit zicht omdat er in een bocht van het pad bomen en struiken stonden.’

‘Hoe zag de persoon die wegrende er verder uit? Was het een man of een vrouw?’

‘De persoon had een lichte broek en een donkerblauwe jas aan, met een capuchon maar die hing los. En grijze gympen, geloof ik.’

‘Okee, maar was het een man of een vrouw?’

‘Dat kan ik niet zeggen, ik weet niet hoe die persoon zichzelf identificeert, dat heb ik niet kunnen vragen. Daar doe ik geen uitspraken over.’

‘Kon u de huidskleur van deze persoon zien?’

‘Het schemerde en daar doe ik dus ook geen uitspraken over: ik wil niet etnisch profileren.’

‘Had die persoon lang of kort haar?’

‘Halflang.’

‘Dus het had ook een vrouw kunnen zijn?’

‘Wat een onzin. Wat zegt haarlengte over je gender?’

‘Welke kleur had het haar dan? En was het sluik of krullend?’

‘Bent u nu via een omweg toch naar een rastype aan het vragen?’

‘Mevrouw, we hebben een signalement nodig vanwege een ernstig misdrijf, kunt u niet gewoon vertellen wat u gezien heeft?’

‘Ik word liever niet met ‘mevrouw’ aangesproken en voel me bij u niet veilig. Ik zou graag een andere agent spreken.’

Invalidenparkeerplaats

Op de persoonlijke invalidenparkeerplaats staat een auto met een heel ander kenteken dan die op het bordje.
Het regent dat het giet.
Een motoragent stopt een briefje onder de ruitenwisser en loopt terug naar zijn motor op de stoep aan de overkant. Hij doet zijn helm af: hipsterbaard en halflang haar. Haar en baard zijn allebei al aardig grijs. Een kwartiertje staat de agent naast zijn motor, hij tikt op zijn telefoon. Zet zijn helm op, rijdt weg.

De auto staat er nog, met een nat briefje onder de ruitenwisser.
De eigenaars van de auto komen terug, een man en vrouw van bijna middelbare leeftijd. De bon wordt onder de ruitenwisser vandaan gehaald. Een overbuurvrouw roept vanaf haar balkon: ‘Dat had je echt kunnen zien, kijk op dat bord dan, het staat er toch duidelijk!’ Het echtpaar reageert niet, stapt in de auto. 
De man zit achter het stuur, met zijn handen voor zijn gezicht. Zijn schouders schokken.

Ik draai mijn hoofd weg en werk verder aan het plafond van de huiskamer. 

Aangenaam

De eerste afspraak in maanden, met iemand die ik niet eerder heb ontmoet. Een zakelijke afspraak, in de stad. De stad die ik al maanden niet heb bezocht.
De hernieuwde kennismaking tussen de stad en mij is voorzichtig: ik parkeer mijn auto zo ongeveer recht onder het terras waar het gesprek zal plaatsvinden. Een roltrap en twintig stappen later zit ik me op een terras aan de Maas aan de kant waar de tafeltjes het verst uit elkaar staan af te vragen of ik niet overdrijf.

Een hand wordt weifelend uitgestoken en als ik niet meteen reageer weer teruggetrokken. ‘Wel of niet een hand geven?’ ‘Doe maar liever niet.’ zeg ik.

Het is een prettig gesprek. Na afloop -want dat hebben we nu eenmaal afgesproken- ook geen handdruk. Pas op dat moment realiseer ik me dat een handdruk meer is dan een beleefde geste.

Een afronding, een bevestiging, een positief gebaar, de westerse manier van zeggen: ‘Dank je wel.’

Daar zal de komende tijd toch een alternatief voor bedacht moeten worden. Of niet: ik heb tegenwoordig standaard een flesje ontsmettende alcohol in mijn tas. Het flesje gebruiken, aanbieden en dan alsnog handen schudden? Of handen schudden en vervolgens ontsmetten?

Kunnen we daar aan wennen?
Of lijkt dat teveel op je mond of wang demonstratief afvegen als je door iemand gekust wordt?

Het gaat nog een hele tijd duren voor ‘het nieuwe normaal’ een beetje normaal zal aanvoelen..



(Foto: diva Nina. Volstrekt irrelevant en haar zal het allemaal worst wezen)



Bloemetjes en bijtjes

Vandaag is het bij de vijver een drukte van jewelste. Geen zuchtje wind; zelfs de kleinste insecten kunnen dansen.
Het bijtje op de foto lijkt in een bloem te willen wonen.
Het zit er zomaar in te zitten, zolang er geen grote bij langskomt voor stuifmeel.
Voor een grote bij gaat het even opzij, blijft om de bloemstengel vliegen om direct weer te landen als de indringer verdwenen is.

Soms probeert het kleintje een grote bij weg te jagen. De grote bijen zijn niet erg onder de indruk.

Coronamaatregelen

In het Limburgse Heuvelland worden in het weekend alle toegangswegen bewaakt, om te voorkomen dat er toeristen corona komen brengen.
Op de weg naar de supermarkt is een rotonde waar je niet zonder controle rechtsaf mag.

Er staat een man met een felgeel jasje. Elke auto moet stoppen. Het raam aan de bestuurderskant gaat open, de man met het felgele jasje praat even met zijn neus half in de auto met de bestuurder. Kennelijk is het in orde: het raampje gaat dicht en de auto rijdt door.

De man in het felgele jasje hoest. Met een handgebaar maant hij de volgende bestuurder te stoppen. Terwijl hij wacht tot het raampje open is pakt hij een verfrommelde zakdoek uit zijn broekzak en snuit zijn neus.

Alleenzaamheid

Vandaag gebruikte ik het woord ‘alleenzaamheid’ weer eens in een tekst. Ik verzon het jaren geleden en vergeet steeds weer dat het geen bestaand woord is. Een vriendin las het en vertelde me hoe mooi ze het vond. Dat heeft eerder niemand gezegd.

Misschien zijn mensen nu anders alleen of eenzaam dan een maand geleden en moet daar een nieuw woord voor bedacht worden. Het woord ‘huidhonger’ wordt tegenwoordig weer meer gebruikt, maar dat bestond al.

Er zijn ook mensen die het juist geweldig vinden dat -bijvoorbeeld- hun stad leeg is. Die voelen misschien juichstilte.

Weet jij nog een mooi (nieuw of bestaand) woord voor de ervaring waar we nu met z’n allen in zitten?