Alain Laboile

Fotograaf Alain Laboile – La Famille: heimwee en hoop in tijdloos zwart-wit

AL2

door Hanneke van Dongen

De benedenhal van het Centre Céramique wordt momenteel in beslag genomen door een selectie van de foto’s die Alain Laboile sinds 2004 maakt van zijn gezin. De eerste indruk is vooral: veel.

In de aankondigingen zag ik de foto van het meisje met het hertje, een gladde Anne Geddes-achtige gestileerde foto waar de modellen bijna levenloos lijken. Vreemd dat juist deze foto het tot een van de persfoto’s van de expositie geschopt heeft. Is hier veiligheidshalve gekozen voor een foto die niet teveel vragen op zal roepen?

Want dat doen een hoop van de andere foto’s wel. Laboile lijkt zich niet te bekommeren om de publieke opinie, die tegenwoordig nogal in een kramp kan schieten bij foto’s van blote kinderen. Het eerste paneel laat verschillende onscherpe foto’s zien, die door veel anderen als mislukt in de prullenbak gegooid zouden worden maar die in hun zeggingskracht meestal niet onderdoen voor de foto’s die met fraai tegenlicht zorgvuldig gecomponeerd lijken.

AL

Integendeel. Juist de foto’s die er geregisseerd uitzien, zeggen minder. De kracht zit in de foto’s waarbij vader Laboile op exact het juiste moment de ontspanknop indrukt, technische perfectie is van ondergeschikt belang al is het licht bijna zonder uitzondering prachtig en dat zo consequent dat het geen toeval kan zijn. Deze fotograaf weet beslist heel goed wat hij doet.

In een interview vertelt Laboile dat hij zijn huis en omgeving “aan de rand van de wereld” ziet als een grote studio, waarvan hij elke hoek kent. Hij weet precies waar het licht ’s ochtends het mooist is en waar hij ’s avonds positie moet kiezen om de sfeer die hij zoekt vast te leggen. Volgens hem is het vervolgens een kwestie van afwachten tot zijn kinderen (en vaak ook katten) zich binnen het kader bevinden en iets interessants doen.

Laboile zegt in het interview dat hij blij is autodidact te zijn, deels omdat teveel focus op techniek verrassende resultaten vaak uitsluit en deels omdat hij bij andere fotografen ziet hoe de vergelijking met beroemde voorbeelden hen van hun artistieke vrijheid berooft. Laboile noemt zichzelf niet gehinderd door enige (voor)kennis, dit is natuurlijk niet helemaal correct. Van oorsprong is hij beeldhouwer en zijn blik is die van een kunstenaar. Deze geoefende manier van kijken staat los van het medium waar een kunstenaar voor kiest.

DSC_8686

De sterkste foto’s zijn die waarbij de kinderen hun vader met de camera vergeten zijn en Laboile als Cartier-Bresson of Fan Ho een momentopname maakt die geen seconde eerder of later gemaakt had kunnen worden. Op die foto’s komt heel veel fraais bij elkaar. Een mooie omgeving, lichtinval en sterke compositie en kinderen die zichtbaar in hun element met elkaar en allerhande dieren spelen; niet niks, zeker niet in zo’n grote serie. En toch oogt bijna elke foto heel natuurlijk, soms zelfs nonchalant.

Op de foto’s zijn opvallend weinig apparaten of machines te zien. Hier en daar een verdwaalde auto of fiets en ja, na enig speuren, één draadloze telefoon. Afgezien van die paar attributen lijkt de moderne tijd nauwelijks vat te hebben op de familie Laboile.

AL1

Dat maakt de foto’s deels zo sterk: dit is nu, niet honderd jaar geleden. Ook anno nu kan het kennelijk nog; zorgeloos zonder mobieltje in je blootje door de modder rennen en met kikkers en vleermuizen spelen. Levensgevaarlijk hoog in grote sculpturen klimmen en aan het eind van de dag met de kat knus aan de ene en een zusje warm aan de andere kant in slaap vallen. De serie laat een manier van leven zien die voor velen vandaag de dag een zoete herinnering lijkt, vol onbekommerde onbevangenheid.

Laboile zegt hierover dat zijn foto’s, die een enorme vlucht namen via verspreiding op internet, een manier van communiceren zijn. Over het leven, de natuur, maar ook over bloot zijn en privacy. Hij hoopt dat hij met zijn werk mensen aanzet tot denken over hun voorbije jeugd en over hoe de wereld zich de laatste decennia ontwikkelt.

DSC_8647

In zijn werk is geen rubberen stoeptegel te vinden: de kinderen van Laboile lopen als ze niet veilig op school zitten in de ogen van veel moderne, bezorgde Westerse ouders vast vreselijke gevaren. De kinderen van Laboile gebruiken intussen gewoon hun lichaam, ogenschijnlijk zonder zich er erg van bewust te zijn in termen van mooi of lelijk. En ze vinden een hertje langs de kant van de weg en zorgen er tien dagen voor, wat uiteraard goed gedocumenteerd wordt door papa. Een hertenkalfje heb je nu eenmaal niet dagelijks over de vloer. Met Anne Geddes heeft dat niets te maken. Het werk van Laboile is een betoverend mengsel van heimwee en hoop, met een vleugje Roald Dahl en een snufje Alice in Wonderland.

Interview Lex ter Braak

Lex ter Braak, directeur Jan van Eyck Academie: “niet iedereen hoeft alle kunst te begrijpen”

door Hanneke van Dongen

De afgelopen jaren is er veel gebeurd bij de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Met de komst van Lex ter Braak als directeur veranderde de post-academische kunstinstelling van een hoogdrempelig en gesloten bastion naar een open instituut waarin ruimte werd gemaakt voor publiek met interesse in diverse kunstdisciplines, onder andere door het organiseren van tentoonstellingen en vrij toegankelijke lezingen.

Daarnaast kan iedereen op een doordeweekse dag even binnen lopen voor een lunch of kop koffie in de gemeenschappelijke ruimte waar de prettige, vanzelfsprekend ontspannen sfeer heerst die hoort bij plekken die zichzelf niets te bewijzen hebben. Benieuwd naar de achtergrond van deze grote ommezwaai maakte ZwartGoud een afspraak met de directeur.

Lex ter Braak ontvangt me hartelijk in zijn werkruimte; een ruim en licht vertrek waarin niet meer staat dan nodig is en dat meer de sfeer heeft van een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte dan een persoonlijk kantoor. De directeur van de Jan van Eyck Academie straalt een kalme zelfverzekerdheid uit. Zijn manier van praten bevestigt deze eerste indruk: bevlogen en integer, gelijkwaardig en zonder ondoordachte oordelen.



Wat was de motivatie om met de Jan van Eyck Academie zo’n ommezwaai van binnen naar buiten te maken?

“Allereerst is de Jan van Eyck natuurlijk een schatkamer. Er gebeurt hier in de studio’s ontzettend veel van een hoogwaardige kwaliteit en waarom zou je die rijkdom, die schat voor jezelf willen houden? Verder is dit gebouw zo groot dat het bijna immoreel lijkt om het geen onderdeel te laten zijn van de gemeenschap. Dan wordt het een berg stenen waar mensen zich in het voorbijgaan aan ergeren. Bovendien: stel dat je uit Mexico of Beijing hierheen komt, van een miljoenenstad naar het kleine Maastricht en je zit dan opgesloten met alleen de andere deelnemers en medewerkers, zonder contact met interessante mensen buiten het instituut… hoe leuk is je leven dan?”



Een paar jaar geleden werd vanuit de politiek de frontale aanval ingezet op kunst en cultuur, met enorme bezuinigingen tot gevolg. Wat hebben deze bezuinigingen voor de JvE betekend?

“De Jan van Eyck leek even in zijn bestaan bedreigd maar ontsprong de dans. Het sparen van de postacademische instellingen had in eerste instantie een tijdelijk karakter: in 2016 zou er alsnog een zwaard vallen. Afgelopen zomer heeft minister Jet Bussemaker deze dreiging teruggedraaid. Maar dit wil niet zeggen dat het de Jan van Eyck financieel voor de wind gaat, al is de beeldende kunst er vergeleken met bijvoorbeeld de podiumkunsten nog redelijk vanaf gekomen.“

“Voor de Jan van Eyck betekenden de bezuinigingen concreet dat we van 24 naar 10 fte gingen, terwijl we al volop bezig waren een scala aan activiteiten voor publiek te organiseren. Dubbel zoveel werk, met ongeveer de helft aan medewerkers. Zij hebben de afgelopen jaren naast hun betaalde uren op vrijwillige basis overgewerkt om de ingeslagen koers van openheid voort te kunnen zetten. Zonder die belangeloze inzet hadden we alle openbare activiteiten niet kunnen realiseren. We genereren inmiddels eigen inkomsten maar subsidie blijft onmisbaar; de medewerkers zullen op een gegeven moment toch echt weer betaald moeten worden voor al hun uren en een postacademische instelling voor kunst, vormgeving en literatuur heeft nu eenmaal andere doelen dan een commerciële instelling.”



Voor jou is het belang van kunstinstellingen vanzelfsprekend, maar voor veel mensen blijft het toch lastig kunst te accepteren als een belangrijk onderdeel van de maatschappij. Hoe denk jij dat dat komt?

“Het begint al bij de vermeende legitimatievraag. In de politiek werd door een handvol mensen geroepen dat de kunsten zichzelf moesten verantwoorden, er zou te weinig aandacht voor het publiek zijn. Terwijl op dat moment de kunstenaars allang bezig waren het publieke domein te veroveren. De mening van die paar mensen werd tot werkelijkheid verheven en vanuit die ‘found truth’ werd vervolgens beleid ontwikkeld. Kunst werd teruggebracht tot een cijfermatig verhaal, ook met het krampachtige idee dat van daaruit de legitimatievraag zou verdwijnen. Dat beleid leidde tot de teloorgang van de enorme rijkdom aan kunst en cultuur in Nederland. Het ergste leed lijkt inmiddels geleden, maar de schade is enorm. Vooral in de uitvoerende kunsten zijn de plekken waar nieuw talent zich kon ontwikkelen uitgeroeid, de gevolgen daarvan zijn niet zomaar hersteld.”

Een van de stokpaardjes was dat kunst te elitair zou zijn, wat vind je daar van?

“De suggestie dat kunst elitair zou zijn, berust op een vreemde aanname. Elite staat gelijk aan een homogene bovenlaag die de touwtjes in handen heeft. Dat zou in onze samenleving de politiek, de banken en de bedrijven zijn. Maar die zijn over het algemeen helemaal niet geïnteresseerd in avant-garde kunst. De eerste verzamelaars van vernieuwende kunst komen uit alle sociale geledingen. Een mooi voorbeeld is dat van de New Yorkse postbeambte en zijn vrouw (Herbert en Dorothy Vogel, red.), die een enorme verzameling aanlegden die inmiddels miljoenen waard is, puur op passie en gevoel en door direct met de kunstenaars in contact te staan. Er is een kleine groep mensen die ontvankelijk is voor nieuwe signalen en daar zou je het eigenlijk over moeten hebben. Het bedrijfsleven heeft de mond vol over innovatie, in dat licht is het vreemd dat vernieuwende inzichten in de kunsten niet als zodanig gewaardeerd worden.”

“Anderzijds is het natuurlijk niet vanzelfsprekend om een leven in het teken van de kunst te leiden. Niet iedereen hoeft alle kunst te begrijpen. Als ik een cd-speler koop hoef ik ook niet te weten hoe dat ding ontwikkeld is en hoe het precies werkt: ik wil dat apparaat gewoon neerzetten, inschakelen en muziek luisteren. Ik heb er alle vertrouwen in dat de maker van die cd-speler zijn vak verstaat: daar hoef ik me niet mee bezig te houden. Dat vertrouwen verdient de kunst ook. Het nare van het hele kunstdebat is dat dit het zicht ontneemt op wat kunst nu eigenlijk behelst: het signaleren van ontwikkelingen in de samenleving, het vooruitlopen op die ontwikkelingen en het ontwikkelen van het vrije denken, inspelend op een continu veranderende wereld.”



Even weg van dat ingewikkelde debat. Wat zou je doen als je van een rijke weldoener carte blanche zou krijgen en helemaal geen rekening hoefde te houden met financiën of andere praktische bezwaren?

“Allereerst zou ik alle medewerkers betalen voor de uren die zij werkelijk werken. Verder zijn we bezig met de ontwikkeling van het Jac. P. Thijsse Lab. In dit Lab zal landschapsarchitectuur ondergebracht worden, waarmee we bijvoorbeeld kunnen inhaken op stedenbouwkundige ontwikkelingen in Maastricht. En ik zou erg graag een kas in de tuin van de Jan van Eyck zetten, om aan de slag te gaan met innovatieve manieren van verantwoord kweken. Voor al die dingen bij elkaar zou ik op jaarbasis genoeg hebben aan €175.000 extra. Meer hoef ik ook niet, ik ben er geen voorstander van om meer geld dan nodig te hebben. Met €175.000 extra kunnen we alles doen wat we belangrijk vinden en dat zou prachtig zijn.’

(gepubliceerd op ZwartGoud d.d. 28 december 2015)